I. m. -en (eig. wat iets met klem bijeenhoudt of vasthoudt: bindlat, bindijzer:
1 belegstuk tot bijeenhouding en versteviging van aaneensluitende delen; 2 verbindingsstuk tussen uiteenstaande of uiteenliggende delen; 3 uitsteeksel om er iets aan vast te maken, op te hangen enz.; 4 haak, klauw):
1. klampen over de planken aanbrengen;
2. de latten der lattendeur op klampen spijkeren;
3. klampen aan de binnenkant der verschansing om de schoten vast te maken;
4. een bijbel met zilveren klampen, sluithaken, krammen.
II. klamp, m. -en (Eng. damp, in ’t alg. naam voor een ineengedrukte, samengeperste en -gepakte vaste massa): klampen tabak, stapels.