klaagde, h. geklaagd (1 zich beklagen over; 2 zijn beklag doen, zijn verontwaardiging te kennen geven; 3 smartelijke gewaarwordingen, bekommerdheid door kreten of in woorden [op droeve toon] openbaren; zich op droeve [soms ook ongeduldige] toon uitlaten over een kwaal, een hinder; ook: over kleine tegenspoeden, zorgen enz, spreken [zonder genoegzame reden]; 4 zijn ontevredenheid, verontwaardiging mondeling of schriftelijk te kennen geven over misbruiken, geleden onrecht en vragen om herstel; 5 in rechte: een formele aanklacht indienen wegens geleden onrecht voor een rechterlijk ambtenaar of college met het doel den aangeklaagde te doen vervolgen):
1. iem. zijn verdriet, zijn nood klagen;
2. het is God(e) geklaagd, het schreit ten hemel;
3. klagende vrouwen; een klagend geluid; de zieke klaagt nooit; niet te klagen hebben, tevreden kunnen zijn; zie ook steen 2;
4. de leraar klaagde over zijn ijver; de studenten klagen, de professoren zijn ontevreden;
5. de klagende partij, hij die een klacht bij den rechter indient; als zn. geen reden (of: stof) tot (of: van) klagen hebben (bet. 4); recht van klagen (bet. 5).