v. -en, kiempje (1 het beginsel van een nieuw organisme; 2 in betrekking tot een kwaal enz.: de verborgen oorzaak, het eerste beginsel ervan; ook: de bepaalde microbe, waaraan men het ontstaan der kwaal toeschrijft; 3 vroegste, eerste grondslag; grondbeginsel; in beginsel aanwezige aanleg):
1. de kiemen der planten;
2. een kiem van longtering ontdekken;
3. hij vormde in de partij een kiem van ontbinding; nog: zegsw. iets in de kiem smoren, verstikken; in kiem aanwezig.