I. kielde, h. gekield (v. e. schip: overhalen op zijde om het te herstellen; naam van de straf: kielhalen): raderschepen kielt men niet; ook: het schip kielt moeielijk;
II. wielen, rand om ’t land! Zeeuwse feestdronk, ter ere van de zeevaart, de landbouw (wielen) en de dijken; zie kiel I.