I. v. -en, kieltje (1 bij houten schepen: het onderste langscheepse hout, de grondslag van het scheepsgeraamte; oneig. samenstel van ijzeren steden platen, dat de kiel bij ijzeren en stalen schepen vervangt; 2 het onderste deel v. e. schip; 3 lit. t. schip): 1. de kiel v. e. schip leggen;
2. iem. onder de kiel doorhalen;
3. daar komt de kiel, met goud beladen!;
II. m. -en, kieltje (loshangend kort overkleed voor werklieden en boeren; ook jongenskledingstuk): in een blauwgeruite kiel; de Brabantse blauwe kiel was in 1830 de uniformdracht der Belgische vrijkorpsen.