o. -en (1 heerschappij, macht, gezag; 2 stad, streek, land, waarover men heerst, macht uitoefent: grondgebied, rijk, stemt):
1. onder iems. gebied staan; het gebied voeren;
2. het gebied der Romeinen, het gebied ener stad; stroomgebied, z. ald.; het mijngebied; fig. het gebied der taal, al wat betrekking heeft op.