o. (zie duo: tweeleer: leer van twee tegenover of onafhankelijk naast elkaar staande beginselen; 2 tweeslachtigheid; ook: splitsing in twee partijen enz.):
1. — is b.v. de leer van 2 wereldoorzaken, d.i. van een persoonlijken God en de eeuwige stof;
2. heidendom en Christendom, het — van Coornherts levensbeschouwing;
dualist, m. -en (aanhanger van het dualisme); verg. monisme.