bn. (kletsnat): de hond was —;
-neus
1. m. -neuzen (druipende neus, neus, die druppels laat vallen): Z.-N. met een —, beschaamd, beteuterd;
2. m. en v. -neuzen(iem. met een druipneus);
-staarten, druipstaartte, h. gedruipstaart (van honden enz.: van angst de staart tussen de achterpoten trekken): fig. -d weglopen, beschaamd of bang wegsluipen;
-steen (kalksteenvorming, door afdruiping ontstaan):
1. o. (stofn.) de -vormingen in de grot van Han;
2. m. -stenen (voorwerpsn.); zie stalactiet, stalagmiet.