Gepubliceerd op 11-11-2021

bitter

betekenis & definitie

I. bn., bw.; bitterder, bitterst (1 een zekere scherpe [onaangename] smaak veroorzakend; fig. in verschillende toepassingen ook van iets onstoffelijks; 2 van gevoelens en uitingen: scherp, bijtend, grievend):

1. een bittere amandel; fig. de bittere dood; een bitter lot; dat valt mij bitter;
2. een bitter woord; (van mensen) bitter worden, hatelijk worden; iem. het leven bitter maken, verbitteren; bittere tranen, uiting van diep berouw, smart enz.; spreekw. bitter in de mond, maakt het hart gezond; als bw. heeft bitter de bet. van erg, zeer: bitter slecht; bitter koud; nog: een beetje, zeer klein.

II. o. of m. (soorten) bitters (aftreksel v. bittere kruiden of schillen; jenever met zulk elixer; een glaasje bitter); zie oranjebitter.

< >