v. bedoelingen, bedoelinkje (1 doel, oogmerk; 2 iets, dat men zijdelings te kennen geeft, terwijl men iets anders zegt):
1. goede bedoelingen; we deden het met de beste bedoeling; het ligt in mijn bedoeling, om; zonder bepaalde bedoeling;
2. ik ben erg tevreden, erg, zei ik met bedoeling.