bedoelde, h. bedoeld (1 ten doel hebben; 2 met een woord of toespeling iets of iem. aanduiden of trachten aan te duiden):
1. wat bedoelt uw komst?
2. wie is de man, dien jij bedoelt? wat bedoel je met dat woord; zo is het niet bedoeld; zegsw. het was goed bedoeld, het was gedaan met een goede bedoeling; de bedoelde (persoon), de aangeduide, niet de genoemde.