onr. w.w., kan af, konde (kon) af, heeft afgekund;
1. kunnen af doen, af maken: het alleen afkunnen;
2. kunnen afgedaan worden inz. van sieraden, kledingstukken enz.: kan die mantel niet af? nog: zegsw. ergens niet meer van afkunnen, a) tot iets gehouden zijn, b) verplicht zijn met iem. om te gaan, enz.