Werkwoorden vervoegen
afkunnen (kunnen afmaken)
Tegenwoordige tijd afkunnen
Ik kan af
Jij kan af
kan jij af?
U kan af
U kunt af
Hij/Zij/Het kan af
Wij kunnen af
Jullie kunnen af
Zij kunnen af
Verleden tijd van afkunnen
Ik kon af
Jij/U kon af
Hij/Zij/Het kon af
Wij konden af
Jullie konden af
Zij konden af
Voltooid deelwoord van afkunnen
afgekund
Tegenwoordig deelwoord van afkunnen
afkunnend