m.,
1. lucht, die levende wezens in zich opnemen en weer uitdrijven, inz. de uitgedreven lucht; ademhalen, adem scheppen, fig. uitrusten, weer op zijn verhaal komen; op adem laten komen;
2. ademhaling; in één adem iets vertellen, zonder tussenpozen; zegsw. een spreker van lange adem, a) die het lang uithoudt, b) die langwijlig is; een werk van lange adem, uitvoerig; de laatste adem uitblazen, sterven; met ingehouden adem luisteren, ingespannen;
3. van wind: blazen; de adem van de Noordenwind; de adem der lente, de lentewind;
4. levenwekkende, bezielende kracht; volkst. asem, zie ald.; lit. t. aâm: de adem Gods.