consoleklok
Een klok die geplaatst is op een bijbehorende wandconsole.
In het begin van de 18de eeuw werden in Frankrijk réligieuses gemaakt die op een console werden geplaatst. Soms vormden ze daarmee een geheel. Deze vorm ontwikkelde zich tot de consoleklok die we kennen uit de periodes Régence, Louis XV, Louis XVI en een groot gedeelte van de 19de eeuw. In Frankrijk lag en ligt de nadruk op de kast, deze is soms gesigneerd en dikwijls rijk geornamenteerd uitgevoerd. Enkele bekende kastenmakers zijn: Antoine Foullet (periode Louis XV), Balthasar Lieuteaud (werkzaam 1772-1807 en Jérôme Jollain (werkzaam 1765). Hun namen zijn vaak in de kast of de console gestempeld. Als decoratietechnieken werden gebruikt: het inlegwerk op de manier van Boulle, het Vernis Martin, een wijze van beschilderen die exclusief was voor Carlin Martin (vermeld in 1746 en 1779) en het bekleden van de kasten met schildpad en hoorn.
Onder deze materialen werd op het hout een kleur aangebracht die door respectievelijk het schildpad en het hoorn heen te zien was. Onder het schildpad was dat een rode of bruine kleur; onder het hoorn groen of blauw. Voor de wijzerplaat werden cartouches, treize-pièces, een cadran à douze of een plaat die in één geheel was geëmailleerd, gebruikt.De wijzers zijn van staal of verguld messing en vrijwel al tij d fraai uitgezaagd of gegoten en bewerkt. De uurwerken hebben als regel twee raderwerken voor gaand- en slagwerk. Bij de consoleklok uit de eerste helft van de 18de eeuw wordt meestal een spillegang gebruikt, daarna komt de ankergang of het tic-tac-echappement vaker voor. Het sluitplaatslagwerk heeft overwegend één bel, maar er zijn ook consoleklokken bekend met repetitie op twee of drie bellen en een wekker. Deze mechanieken zijn zeldzaam. De gangduur van de uurwerken kan twee tot vier weken bedragen. Frankrijk was zeker het toonaangevende land bij de fabricage van de consoleklok, maar ook elders onder meer in Zwitserland en Nederland werden ze gemaakt. De vooraanstaande Amsterdamse klokkenmaker Nicolaas Weylandt (1700?-1756) maakte een consoleklok met speelwerk en volledige kalender in een kast die is uitgevoerd in Boulletechniek. Van Johannes Pieter Kroese (1702-1778) zijn twee consoleklokken bekend waarvan er één corne verte als kastbekleding heeft. Beide klokken zijn voorzien van een speelwerk. In Zwitserland zijn de kasten meestal in een effen kleur beschilderd soms gedecoreerd met vergulde sterretjes. In de vroegere periode zijn de metalen ornamenten gegoten maar vanaf circa 1770 komen veel geperste latoenkoperen ornamenten voor. Veel vaker dan de Franse klokkenmakers voorzagen hun Zwitserse collega’s de consoleklok van een speelwerk dat vrijwel altijd op de bodem van de kast is geplaatst. De opwinding ervan geschiedt aan de zijkant. Het slagwerk is dikwijls uitgebreider dan bij Franse klokken; kwartierslag komt nogal eens voor en dat wordt door een mechaniek bediend dat het midden houdt tussen een sluitplaatslagwerk en kwartierrepetitie. Neuchâtel werd het centrum van de fabricage van de consoleklok en in de 19de eeuw wordt de klok daarom Neuchâteloise genoemd. Een verwant type is bekend onder de naam Sumiswalder pendule. Consoleklokken worden tot op de huidige dag vooral in Zwitserland gemaakt.
Zie ook: corne bleue en corne-verte.
f: cartel d: Konsolenuhr e: bracketclock