XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 15-03-2017

Sir Peter Maxwell Davies

betekenis & definitie

Sir Peter Maxwell Davies (Salford 1934) is een Engelse componist van een eigenzinnig modernistisch oeuvre waarin stilistische tegenstellingen een belangrijke rol spelen. Het muziekonderwijs in zijn jeugd had hem weinig te bieden en Davies verwierf daarom zijn grote kennis van de muziekgeschiedenis door zelfstudie. Hij nam partituren uit de bibliotheek mee naar huis om ze te analyseren. Meer baat had hij van de privé-lessen bij Goffredo Petrassi, bij wie hij in 1957 in Rome ging studeren.

Davies verdiepte zich niet alleen in eigentijdse, maar ook in middeleeuwse en Indiase muziek. Zijn aandacht ging daarbij vooral uit naar de verschillende mogelijkheden om muzikaal materiaal te verwerken, zoals de middeleeuwse isoritmiek, canons en de twaalftoonstechniekvan Arnold Schönberg. Hij paste deze kennis toe in zijn eigen composities en citeerde of parodieerde daarbij vaak zijn historische voorbeelden zodat modern en oud bij hem in hetzelfde stuk voorkomen. Alma redemptoris mater (1957) voor blaassextet is gebaseerd op een gregoriaanse melodie, en Antechrist (1967) voor ensemble klinkt afwisselend eigentijds en middeleeuws. Dergelijke onopgeloste tegenstellingen komen in het werk van Davies veel voor. In zijn opera Tavemer (1962-68) wisselen heftige scènes van wanhoop en banale stukken foxtrot elkaar af. Een ander bekend werk is het concertstuk voor stem en ensemble Eight Songs fora Mad King (1969), waarin de zanger en sommige instrumentalisten ook acteren. Ook Vesalii Icones (1969), waarin wordt gedanst, is een mengvorm van concertstuk en drama. In veel van zijn werk zetten waanzin en hysterie de toon, maar vanaf Worlds Bliss (1966-69) probeerde hij deze destructieve spanningen meer te kanaliseren.

In 1971 vestigde Davies zich op het eiland Hoy, een van de Orkneyeilanden. De overweldigende natuur vanuit zijn raam ziet hij de Atlantische Oceaan en de Noordzee op elkaar stuiten inspireert hem: zijn Tweede symfonie (1980) noemt hij bijv. een direct antwoord op die geluiden. Maar ook de cultuur van het eiland is belangrijk. Hij gebruikt werk van een plaatselijke dichter en stimuleert het muzikale leven van de Orkneys. Er ontstaan veel van zijn werken, waaronder een opera, The Ughthouse (1979), een reeks van zeven symfonieën en een reeks van 10 soloconcerten: de Strathclyde Concertos (waaronder een concert voor doedelzak en orkest). Daarin zijn turbulentie en duisternis niet uit zijn werk verdwenen, maar de sfeer is er eerder een van dialoog, dan van strijd.

Oeuvre
22 werken met vocale bezetting; 17 werken voor theater; 36 werken voor groot orkest en kamerorkest; 12 werken voor ensemble; 6 solowerken; muziek voor 2 films.

Claude Debussy
Claud (Achille) Debussy (St. Germain-sur-Laye 1862 - Parijs 1918) was een Franse componist en als een van de grote vernieuwers een ijkpunt voor vrijwel alle 20e-eeuwse componisten. Tot in naoorlogse jazz, filmmuziek en popis zijn invloed hoorbaar.
Debussy, met zijn onmiddellijk herkenbare klankpalet, zocht een expressie voor 'het mysterieuze', de natuurlijke stroom die onder de zichtbare werkelijkheid verborgen ligt. Daartoe verwijderde hij zich steeds meer van de klassieke regels. De ingesleten receptuur van bijvoorbeeld sonates en fuga's verving hij door een vrije, improvisatieachtige schrijfwijze; de vertrouwde majeur-mineurtonaliteit verrijkte hij met onbestemde, 'zwevende' harmonieën en een ongewone nadruk op klankkleur; en waar Duitse romantici en Italiaanse operacomponisten opzwepende climaxen componeerden, vindt men bij hem juist subtiele pianissimopassages en stiltes die de fantasie prikkelen.

Geen impressionisme:
Debussy werd muzikaal actief in een tijd waarin kunstenaars de overlapping van verschillende artistieke disciplines zochten: dichters spiegelden zich aan het kleurgebruik van schilders, de schilder Gaugin zei te streven naar 'gedempte klanken' en Wagner droomde van Gesamtkunstwerke waarin alle expressievormen samenkwamen. Debussy's muziek wordt tot op de dag van vandaag 'impressionistisch' genoemd, op grond van vermeende overeenkomsten met de impressionistische schilderkunst. Die vergelijking noemde hij zelf 'imbeciel'. Het waren vooral schrijvers en dichters diehem inspireerden.
Hij bezocht geen school vóór hij naar het conservato rium ging, waardoor zijn literaire vorming goeddeels parallel liep aan zijn muziekopleiding.Veel van zijn vroege werk is dan ook gebaseerd op teksten. Hij won de Prix de Rome, in een concours dat de operaambities van jonge componisten moest stimuleren en waaraan Debussy deelnam als fervent liefhebber van Wagn er. Maar prijzen en diploma's brengen verwachtingspatronen mee. Debussy verafschuwde publieke aandacht, wilde niet bij de muzikale bourgeoisie horen en trok zich terug in de intimiteit van het liedgenre, aangespoord door zijn liefdesrelatie met een zang eres.

Symbolisme
In de liederen, waaronder de Ariettes oubliées (1888) en de eerste bundel van Fêtes galantes (1891), hoort men hoe zijn latere stijl zich ontplooide. Met de poëzie van Mallarmé, Verlaine en Baudelaire voelde hij zich geestverwant. Deze dichters vertegenwoordigers van het symbolisme maakten visioenen, vage herinneringen en de schemering tot hun onderwerp; voor hen waren dromen 'echter' dan de realiteit. Debussy was al in de nadagen van zijn opleiding door een jury bekritiseerd over zijn 'té sterke hang naar het ongewone' en zijn 'overdreven zorg voor klankkleur, waardoor hij het belang van een precieze vorm en opbouw vergeet'. Maar eenmaal geschoold vond de eigenzinnige Debussy dat hij zich dergelijke vrijheden kon permitteren. 'Muziek bestaat niet bij de gratie van theorie,' zei hij tegen zijn ex-docent Guiraud.'Ik schrijf geen fuga's omdat die geen geheimen meer voor me hebben. Voor mij volstaat dat muziek de zinnen prikkelt.'

'Zinnenprikkelend' hoeft niet onsamenhangend te zijn. In zijn muzikale architectuur spiegelde Debussy zich aan de renaissancecomponisten die hij waardeerde: Lasso en Palestrina wisten uit weinig noten en korte spanningsbogen een maximaal emotioneel effect te putten.

Zijn vormbesef demonstreerde Debussy glorieus toen hij zich aan een strijkkwartet waagde, in 1893. Dit beladen, oerklassieke genre zette hij volledig naar zijn hand: één thematisch gegeven bepaalt het hele stuk en neemt, als een kameleon, steeds andere kleuren en gedaanten aan. De soms oosters aandoende melodieën en klankeffecten zijn echo's van het Javaanse gamelanorkest dat hij tijdens de Parijse wereldtentoonstelling in 1889 hoorde een exotische invloed die hem heel zijn leven zou blijven inspireren.

Prélude en Pélleas:
Met zijn orkestwerk Prélude à l'après-midi d'un faune is Debussy de geschiedenis ingegaan als initiator van de moderne muziek In 1894 was het werk een onmiddellijk succes en het betekende zijn doorbraak bij het grote publiek: geen heroïsche, Duitse orkestklank, geen schetterend koper, geen thema's die zich ontwikkelen, maar 'gefluisterde', grillige, organische muziek met een ongebruikelijke hoofdrol voor de houtblazerssectie. De broeierige sfeer van de inspiratiebron een gedicht van Mallarmé is in puur instrumentale klank vertaald. Hoe nieuw het stuk in 1894 klonk, blijkt uit de reactie van de aartsconservatieve Saint-Saëns, de eerste van een lange reeks giftige pijlen die deze op zijn jonge collega zou afvuren: 'Mooie klanken, maar het is net zomin een muziekstuk als het palet van een schilder een schilderij is.' Saint-Saëns kon zich niet voorstellen dat juist de expressie de interne samenhang bepaalde.

Hij hechtte aan een klassiek 'raamwerk' dat het notenmateriaal bijeenhield (vanuit dezelfde opvatting zou Prokofjev, veel later, Debussy's muziek omschrijven als'gelatine').

Tezelfdertijd werkte Debussy - langzaam en minutieus, naar zijn gewoonte - aan een opera die in 1902 in première zou gaan en die de muziekwereld in twee kampen verdeelde. Mede door Pelléas et Mélisande zou Debussy tot zijn dood moeten laveren tussen heftige oppositie en blinde navolging. Pelléas druiste in tegen vrijwel alles wat men van opera gewend was. De spanning wordt niet met donder en bliksem onderstreept, maar slechts gesuggereerd. Revolutionair was het gebruik van stilte als expressiemiddel: Debussy vond dat in opera's het drama vaak veel te letterlijk werd verklankt ('er wordt te veel in gezongen') en richtte zijn focus op de onuitgesproken gevoelens van de personages. De stemmingswisselingen (hoop, twijfel etc.) zijn de bouwstenen van de muziek en hun vormgeving is ook nieuw vaak bepaald door de melodie van de (Franse) spreektaal. In een muziekklimaat waarin gedweept werd met Wagner, sloegen dergelijke subtiliteiten in als een bom. Voor Debussy had Wagner afgedaan; inmiddels voelde hij zich meer verwant met Moessorgski, eveneens een componist die alles wat bon ton was aan zijn laarslapte en die in muziek pure waarheid wilde uitdrukken.

Natuur en fantasie:
Niet alleen als componist permitteerde Debussy zich aanzienlijke vrijheden. Zijn turbulente liefdesleven was in 1899 uitgemond in een huwelijk, waarna hij spoedig zijn zinnen zette op een andere vrouw. Hoewel hij met haar zijn leven tot zijn dood zou blijven delen verloor hij door die zoveelste affaire een aantal vrienden. Daarnaast werd hij - ondanks de muzikale successen - voortdurend gekweld door geldzorgen. Maar in zijn composities lieten dergelijke verwikkelingen nauwelijks sporen na. Muziek was zijn privéheiligdom, en in dat heiligdom regeerde de natuur, of, zoals hij zelf zei, 'de mysterieuze banden tussen Natuur en Fantasie'.

Het orkestwerk Nocturnes (1899) is doordrongen van die natuurmagie, en dat geldt ook voor La Mer (1905) een stuk dat Debussy vermeed een 'symfonie' te noemen (terwijl men het wel degelijk kan beschouwen als de eerste Franse symfonie sinds tientallen jaren).

Om kleur, diepte, sfeer en beweging uit te drukken hoefde hij trouwens niet over een heel symfonieorkest te beschikken; in een schitterend pianowerk als Images (serie I 1905, serie II 1907) vindt men die nuances evenzeer. Mede daarom werd Reflets dans l'eau het eerste stuk uit serie I een hoogtepunt van het 20e-eeuwse pianorepertoire: pedaalgebruik en het harmonische boventooneffect van de snaren zijn ingezet met een verfijning die rond 1900 ongekend was. Muzikale verwijzingen naar de natuur waren er al eeuwen, maar Debussy liet de koekoek en alle andere clichés achter zich.

Een muzikaal illustrator was hij niet. Met klanken wilde hij beelden oproepen en niet andersom. Om die reden liet hij dan ook de titels van zijn Préludes niet bóven de muziek, maar achter de slotmaat afdrukken.

Over zijn orkestwerk Iberia (1810, tweede deel van Images voor orkest) zei hij:'Het klinkt alsof er geïmproviseerd wordt (...) Het komt tot leven, met mensen en dingen die ontwaken (...) Er is een man die meloenen verkoopt (...) Ik zie het heel duidelijk voor me.' Meer nog dan in zijn eerdere orkestwerken vestigde hij met Iberia een nieuwe norm voor orkestratietechniek. Zoals de titel aangeeft is de inspiratiebron Spaans een getuigenis van Debussy's hang naar exotiek, en van zijn vriendschap met de componisten Albéniz en Falla maar het klankweefsel is ontegenzeggelijk Frans. De helderheid ervan zou in Debussy's tijd alleen geëvenaard worden door zijn jongere collega Ravel.

De top van de berg:
In zijn laatste tien levensjaren leed Debussy steeds zwaarder onder de prostaatkanker die zijn dood zou worden. Vermoeiende concertreizen - vooral uit financiële noodzaak - deden zijn conditie geen goed. Zijn vitaliteit bleef gehandhaafd dankzij het vaderschap zijn dochter Chouchou, voor wie hij het pianoalbum Children's Corner (1908) componeerde, was in 1905 geboren en ook door nieuwe impulsen in het Franse muziekleven. Hij raakte bevriend met Stravinski toen die zich in Parijs vestigde, maar diens muziek bezag hij met een mengeling van respect en schrik. Over Stravinski's geruchtmakende Sacre schreef Debussy fijntjes: 'We beklimmen verschillende kanten van dezelfde berg.'

In de schaduw van Sacre ontstond Debussy's ballet Jeux (1913). Het werd pas decennia later ontdekt als een van zijn meest perfecte stukken: het voortdurend omvormen van minieme motiefjes al actueel in het Strijkkwartet bereikt in Jeux een hoogtepunt. Veel moderne componisten, waaronder Boulez, zagen het als een model voor een nieuwe, onklassieke muzikale taal.

In 1914 brak de oorlog uit, en het deprimeerde Debussy mateloos. Zijn muzikale reactie daarop was niet zozeer een stijlverandering als wel een accentverlegging. Hij schreef drie Sonates voor kamermuziekbezettingen, als een nationalistische hommage aan Rameau en de gloriedagen van de oude Franse muziek; en, aanknopend bij Chopin, twaalf Études voor piano. Ditmaal geen beeldende titels; op het laatst omarmde Debussy klassieke tradities. Maar ook toen zijn sterfbed nabij was, wist hij die nog in een poëtische en zeer persoonlijke expressie te vertalen.

Oeuvre:
5 opera's, waarvan 1 voltooid en uitgegeven; 4 balletten, waarvan 3 voltooid en uitgegeven; ca. 30 theatrale werken, merendeels niet voltooid; 11 orkestwerken waarvan 5 voltooid en uitgegeven; 8 voltooide kamermuziekwerken; vele liederen en ca. 35 pianowerken, waaronder bundels zoals de twee banden Images (6 stukken), twee banden Préludes (24 stukken) en een band Études (12 stukken).

< >