Johann Hermann Scheinn (Grünhain 1586-Leipzig 1630) was Cantor aan de Thomaskerk in Leipzig en een van de eerste componisten die de Italiaanse madrigaalstijl in Duitsland introduceerde. Schein is zelf nooit in Italië geweest, maar zijn vriend, componist Heinrich Schütz, wel. De grote vernieuwingen van Giovanni Gabrieli en Claudio Monteverdi die hij daar leerde kennen, gaf hij aan Schein door: de woordpoëzie die in de madrigalen muzikaal werd geillustreerd, de monodie en de concertato stijl die beide gericht waren op de individuele expressie.
Bovendien circuleerde sinds 1609 onder de musici een Duitse uitgave van Viadana's Cento concerti ecclesiastici. Hierin werd de basso continuo-techniek voor het eerst in de religieuze vocale muziek toegepast; de invloed van deze werken was groot. Schein kwam in 1618 met een pendant: zijn Geistliche Konzerte voor solozangers en continuo, gebundeld onder de titel Opella nova (nieuw werk).
In Scheins muziek bloeiden de Italiaanse sensualiteit en subjectiviteit, een verademing in Duitsland waar de meerstemmige muziek streng en objectief was. De retorica was voor Schein en zijn tijdgenoten het uitgangspunt. Het was hem daarbij om het even of het om een wereldlijk of een religieus onderwerp ging. Er is dan ook een grote gelijkenis tussen Israelis Brünlein, een collectie madrigalen op religieuze teksten, en de Hirten Lust, madrigalen op wereldlijke teksten. Door zijn tijdgenoten werd Schein met Scheidt en Schützbeschouwd als een van de grootste componisten. Zo had de 17e eeuw zijn drie grote S-en, vergelijkbaar met 'onze' drie grote B's.
Oeuvre
1 bundel religieuze madrigalen; 1 bundel wereldlijke madrigalen; geestelijke concerten (Opella nova); 35 motetten; 312 hymnen; 19 koralen; liederen; bruilofts- en begrafenismuziek; 1 collectie instrumentale suites: Banchetto musicale.