Henry Purcell (Londen 1659-1695) was een belangrijke Engelse componist uit de barokperiode. Als geen ander van zijn tijdgenoten wist hij het Engelse idioom samen met Franse en Italiaanse invloeden om te smeden tot een eigen taal, waarin subtiliteit en eenvoud zich op een wonderlijke manier tot elkaar verhielden.
In zijn korte leven schreef hij meesterwerken in uiteenlopende genres zoals theatermuziek, religieuze muziek en kamermuziek. Zijn tijdgenoten bewonderden hem vooral om zijn grote affiniteit met de menselijke stem. Drie jaar na zijn dood werd een bundel liederen van hem uitgegeven onder de titel Orpheus Britannicus. In het voorwoord schreef uitgever Henry Playford: 'Het buitengewone talent van de auteur in alle muzikale genres is voldoende bekend, maar hij werd speciaal bewonderd om zijn vocale muziek'.
Purcell kreeg een uitstekende muzikale opleiding en was zijn leven lang in vorstelijke dienst ten tijde van de Restauratie (de terugkeer van de Stuarts op de Engelse koningstroon). Onder Charles II diende hij vanaf zijn zesde jaar als rood gekostumeerd koorknaapje in de koninklijke kapel, waar hij tevens een allround muzikale opleiding genoot. Zijn leraren waren onder meer Captain Henry Cooke, John Blow en Matthew Locke. Met de baard in de keel werd hij op zijn veertiende assistent-conservator van de koninklijke collectie blaas- en toetsinstrumenten, en mocht hij het orgel van de Westminster Abbey stemmen. Een paar jaar later werd hij organist van de Westminster Abbey en van de koninklijke kapel. Ongetwijfeld zal hij een geweldig orgelimprovisator zijn geweest, maar vreemd genoeg zijn er slechts een paar orgelstukken van hem overgeleverd.
Op zijn achttiende volgde hij zijn leraar Matthew Locke op als hofcomponist, en onder James II was hij volledig verantwoordelijk voor de instrumentencollectie. Hij trouwde op 21-jarige leeftijd met Frances Peters, met wie hij zeven kinderen kreeg waarvan er maar twee in leven bleven. In 1689 kwamen de Nederlandse William III en zijn vrouw Mary Stuart op de troon; in de beroemde Declaration of Rights beloofden zij het parlement te zullen eerbiedigen. Met deze Glorieus Revolution kwam het Engelse parlement stevig in het zadel te zitten. Nog zes jaar 'diende' Purcell het verlichte vorstenpaar William en Mary, tot hij op 36-jarige leeftijd overleed. Hij werd begraven naast het orgel van Westminster Abbey. Dit is vrijwel alles wat over het leven van Purcell bekend is.
Instrumentale kamermuziek:
Purcell was al rond 1680 vertrouwd met oude Engelse compositietechnieken en met uit Italië overgewaaide vernieuwingen. Dit blijkt duidelijk uit zijn instrumentale muziek voor kleine bezetting, zoals de waarschijnlijk voor eigen plezier geschreven veertien fantasia's voor strijkers enerzijds en de aan koning Charles II opgedragen 22 triosonates' anderzijds. Die brede oriëntatie had hij waarschijnlijk te danken aan zijn leraren bij de koninklijke kapel die hem in aanraking hadden gebracht met allerlei verschillende stijlen. Zo berichtte de Engelse dagboekschrijver Samuel Pepys vol bewondering: 'die jongens [de koninklijke koorknaapjes] konden alles van blad zingen, óók Italiaanse liederen.' De strijkersfantasia's waren geschreven voor het op dat moment 'ouderwetse' strijkersconsort. Hierin hadden de verschillende stemmen een gelijke inbreng, en hun ligging was dicht bij elkaar zodat de verschillende timbres zich op een verrukkelijk subtiele manier met elkaar mengden.
De triosonate daarentegen was een genre van Italiaanse herkomst met een duidelijke hiërarchie tussen twee hoge concerterende instrumenten en een lage basso continuo die voor het fundament zorgde. Hoezeer het in Engeland destijds 'in' was om hoog op te geven van alles wat overwaaide uit Italië en Frankrijk, blijkt uit het volgende citaat: 'De muziek bevindt zich nog in een stadium van onvolwassenheid; het is een kind dat zich snel ontwikkelt, en het geeft de Engelse meesters hoop op een betere toekomst. Op dit moment leert het kind Italiaans (de beste leermeester), en een beetje Frans om wat meer vrolijkheid en besef van de mode op te doen. Aangezien wij nu eenmaal verder weg zijn van de zon, groeien we ook langzamer dan onze buurlanden, en schudden we het barbaarse [!] slechts beetje bij beetje van ons af,' aldus het voorwoord tot Purcells semi-opera Dioclesian.
Theatermuziek:
Terwijl er in Italië met Monteverdi en Cavalli tijdens de eerste helft van de 17e eeuw al een echte operatraditie voor het grote publiek was ontstaan, en Lully in Frankrijk aan het hof van Lodewijk XIV de pompeuze hofopera creëerde, hield men het in Engeland bij een voorkeur voor het gesproken theater. Hierdoor ontstond de 'semi-opera', een genre dat het midden hield tussen toneel en muziektheater. Purcells Fairy Queen bijv. (gebaseerd op Shakespeare's A Midsummer Night's Dream) kan men het beste omschrijven als een toneelstuk met muziek. Van dit type muziektheaterstukken schreef Purcell er vijf: de Fairy Queen, Dioclesian, The Tempest, The Indian Queen en King Arthur; alle ontstaan tussen 1690 en 1695, in de laatste vijf jaar van zijn leven.
De dichter John Dryden schreef de tekst van King Arthur; de andere semi-opera's waren bewerkingen van al bestaande stukken. In deze werken wordt de gesproken tekst afgewisseld met liederen, dansen, instrumentale tussenspelen en koren. Maar dit was niet alles: stapels losse muzieknummers componeerde Purcell in diezelfde jaren bij meer dan 40 toneelstukken. De indringende zeggingskracht van zijn muziek en de levendige wendbaarheid waarmee hij bliksemsnel kon overschakelen van tragische naar komische scènes, waren bij uitstek geschikt voor het uitbeelden van drama. Het is dan ook verschrikkelijk jammer dat Purcell maar één echte opera heeft geschreven, één werk waarin tekst en muziek hand in hand gaan: Dido and Aeneas (1689). In dit beknopte stuk, geschreven voor de meisjesschool van Josias Priest in Chelsea, wordt alle geleerdheid onder stoelen en banken gestoken. Het is een korte kameropera geschreven voor amateurs, en eenvoud was het devies, in theatraal én muzikaal opzicht. De onopgesmukte tekst van Nahum Tate rond het thema liefde versus plicht inspireerde Purcell tot muziek van een trefzekere eenvoud die een groot publiek aansprak. Maar wat een rijkdom binnen die eenvoud! De meest diepe en tegenstrijdige emoties werden door hem in de kern getroffen. Alle overbodige tierlantijnen en vertoon van geleerdheid is in deze muziek geëlimineerd.
Weliswaar putte Purcell uit allerlei bronnen, zoals de oude Engelse polyfonie, volksliederen, de Franse opera met zijn dansen, koren en ouvertures met gepuncteerde ritmes. Van Italië nam hij behalve de melodische intensiteit ook de symmetrische structuren over. Maar al die invloeden wist hij meesterlijk te integreren in een eigen stijl die direct aanspreekt en ontroert. Bij het luisteren naar Purcells opera Dido and Aeneas bijv., lijkt het of men door een glashelder oppervlak kijkt in een peilloze diepte.
Vocale muziek voor paleis, kerk en huiskamer:
Als hofcomponist was Purcell verplicht om bij allerlei gelegenheden zijn vorsten en hun familieleden met muziek te eren. Zo klonken er odes (lofliederen) bij huwelijken en verjaardagen, en welkomstliederen wanneer de koning terugkwam van een reis. Tijdens de anglicaanse kerkdienst werden in de koninklijke kapel anthems uitgevoerd ter ere van God en koning, die in Engeland nauw met elkaar gelieerd waren vanwege de nauwe band tussen de Engelse kerk en staat. In feite waren al deze stukken cantates voor solozang, koor en orkest, die vaak met een knipoog naar het Franse hof van Lodewijk XIV inzetten met een feestelijke 'Franse' ouverture. Met de anthems haakte Purcell aanvankelijk in bij voorgangers zoals Tallis, Byrd en Gibbons. Maar later stapte hij over van pure koorzettingen naar grotere klankcontrasten: een strijkersensemble werd ingezet voor de ouvertures en de ritornelli, en de stukken voor koor werden afgewisseld met solozang. In zijn hang naar theatrale afwisseling was Purcell een kind van zijn tijd, de barok.
De sfeer van Purcells gelegenheidsmuziek voor het koninklijk huis, zoals de odes, werd uiteraard in belangrijke mate beheerst door verplicht gejubel. Een componist zoals Purcell die bij uitstek geïnspireerd werd door contrasterende stemmingen in een tekst, kon in dit genre niet volledig aan zijn trekken komen. Vrijer kon hij zich ontplooien in de vele liederen voor zangstem(men) en continuo, waarvan een groot gedeelte tijdens zijn leven werd uitgegeven. Het is via de liederen dat men met Purcell het meest op persoonlijke voet raakt. Purcell was immers zelf zanger, en in kleinschalige composities voor zijn eigen instrument was hij, lijkt het, pas echt in zijn element. Hij schreef liederen in de meest uiteenlopende vormen, zoals ballades, cantates, arioso's, rondo's en grounds. De liederen waren al tijdens Purcells leven zeer geliefd bij het Engelse publiek. Samen met de driestemmige catches geven zij een goedbeeld van de rijke Engelse zangcultuur.
Een hoog niveau aan virtuositeit was voor Purcell geen vereiste; muzikaliteit wél. Zo lezen we in het voorwoord tot de triosonates: 'De auteur wenst van ganser harte dat deze bundel slechts in handen zal vallen van mensen met een muzikale ziel; hij [de componist] verbeeldt zich dat zijn werken hun zullen bevallen. Vale [het ga je goed].'
Oeuvre:
1 opera, 5 semi-opera's; muziek bij 44 toneelstukken; ca. 100 religieuze werken; 24 odes en welkomstliederen; ca. 100 liederen voor 1 of 2 zangers en continuo (dit nog afgezien van de ca. 150 los uitgegeven liederen uit de toneelmuziek); ca. 60 catches; 52 instrumentale werken, waaronder 10 triosonates, en 14 fantasia's voor wisselende strijkersbezetting; 6 stukken voor orgel, en ca. 60 stukken voor klavecimbel, deels bewerkingen van zijn theatermuziek.