Een ouverture (Fr. opening) is een instrumentaal stuk ter opening van een groter werk zoals een opera, een theaterstuk of een oratorium.
Lully maakte in de 17e eeuw voor zijn opera's een concept van een openingsstuk dat veel werd nagevolgd. Zijn Franse ouverture bestond uit drie delen: langzaam en met een gepuncteerd ritme, snel en fugatisch, herhaling van het langzame deel. Dit idee werd vaak overgenomen als openingsdeel van bijvoorbeeld een orkestsuite uit de barok; de hele suite kreeg, als pars pro toto, de naam 'ouverture'.
In dezelfde tijd ontstond in Napels rond de opera's van A. Scarlatti een plan voor de Italiaanse ouverture, eveneens driedelig maar met de opbouw snel-langzaam-snel in dansritme. Het werd een van de voorlopers van de klassieke symfonie.
Tot zover was de ouverture een stuk dat los stond van wat er daarna zou volgen; Gluck was de eerste die een thematische connectie met zijn opera aanbracht, en Webers ouvertures vormden a.h.w. een synopsis van de opera.
In de 19e eeuw ontstond voorts het genre van de concertouverture, een stuk met een dramatische connectie, maar niet daadwerkelijk behorend bij een opera. Met zijn Leonore-ouvertures, Egmont en Coriolanus, was Beethoven onbedoeld de trendsetter.