XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Franz Peter Schubert

betekenis & definitie

Franz Peter Schubert (Wenen 1797-1828) was Oostenrijks componist die in zijn korte leven een enorm omvangrijk oeuvre creëerde waarvan de veelzijdigheid pas na zijn dood langzamerhand werd ontdekt.

Zowel in zijn vocale als instrumentale werken wist hij tegelijkertijd gevoelens van diepe melancholie en naïeve blijdschap te treffen, en dit is zó uniek dat hij misschien wel de meest herkenbare componist aller tijden werd. Zowel door de onderschatting van zijn genie tijdens zijn leven als door de hunkering naar het 'Jenseits' (ginds) die uit haast al zijn werken spreekt, werd hij voor latere generaties hét symbool van de romantiek. Maar in feite bestaat Schuberts idioom uit zowel typisch romantische kenmerken als uit 'klassieke' elementen. Hij was leerling van Salieri en wegbereider voor Schumann, tijdgenoot van Beethoven én Rossini, Goethe én Heine. Kortom: hij stond met beide voeten in twee verschillende cultuurperioden. Bovendien viel zijn leven ongeveer samen met de ambtsperiode van Metternich, de reactionaire staatsman die alles wat borrelde en gistte in Oostenrijk resoluut de kop in drukte. Veel van de diepe frustraties van Schubert en zijn vriendenkring waren te wijten aan het regime van deze repressieve figuur.

Jeugd:
Schubert was de jongste zoon van Franz Theodor Florian Schubert, een vrome en gedreven onderwijzer die ook zijn eigen kinderen les gaf. Vanaf zijn achtste leerde zijn vader hem viool spelen, zijn oudste broer lgnaz gaf hem pianoles. Zangles kreeg de jonge Schubert van Michael Holzer, dirigent van de plaatselijke parochiekerk in Lichtental, een buitenwijk van Wenen, waar Schubert zong in het koor en buitengewone vorderingen maakte in de muziek. Het keerpunt in zijn ontwikkeling kwam in 1808 toen zijn vader in de 'Wiener Zeitung' een interessante aankondiging las: de keizerlijke hofkapel zocht twee koorknapen. Schuberts vader reageerde meteen.

Konvikt:
Schubert deed auditie en werd aangenomen. De aanstelling betekende niet alleen dat hij in de hofkapel moest zingen, maar ook dat hij een uitstekende gymnasiumopleiding kreeg in het Stadskonvikt, de beste onderwijsinstelling in Wenen. Ondanks de strenge en benauwende sfeer had Schubert aan zijn tijd in dit internaat veel te danken. In het Konvikt ontving hij een brede muzikale vorming: hij kreeg uitstekend muziek onderricht en moest elke avond spelen in het orkest dat werd gedirigeerd door de orgelleraar Václav Ruzicka. In de praktijk raakte hij vertrouwd met de technische mogelijkheden van een orkest en leerde hij belangrijke eigentijdse orkestwerken kennen. Diep onder de indruk was hij van Mozarts symfonie in g-klein en Beethovens Tweede symfonie (aldus zijn vriend Von Spaun). Schuberts vioolspel maakte indruk en hij 'klom op' tot aanvoerder van de eerste violen; bovendien mocht hij bij Ruzicka's afwezigheid het orkest dirigeren. Zijn eerste compositiepogingen dateren uit 1810. Zijn talent werd ontdekt door Ruzicka die het onder de aandacht bracht van Antonio Salieri. Deze besloot onmiddellijk om de kleine jongen kosteloos contrapuntles te geven (de lessen gingen door tot 1816).

In oktober 1813 verliet Schubert het Konvikt en werd hulponderwijzer aan de school van zijn vader. Zoals te verwachten was Schubert geen geboren onderwijzer. Regelmatig liet hij de kinderen aan hun lot over omdat hij verdiept was in een compositie. Vooral veel liederen ontstonden in deze periode. In 1815, Schuberts 'jaar van het Lied', schreef hij niet alleen zo'n 150 liederen o.a. beroemde liederen zoals Heidenröslein en Erlkönig maar ook een aantal koorwerken waaronder de Mis in G-groot, een strijkkwartet in g-klein, 10 variaties in F-groot voor piano, een pianosonate in C-groot en maar liefst vier Singspiele', waaronder Claudine von Villa Bella, op tekst van Goethe (alleen de eerste akte is overgebleven). Bovendien voltooide hij twee symfonieën (Nr. 2 in Bes en Nr. 3 in D) en veel dansmuziek voor piano. Zijn muzikale persoonlijkheid begon zich duidelijk af te tekenen. Nadat hij in het volgende jaar Mozarts strijkkwintet in g-klein had horen spelen bij een huisconcert, noteerde de negentienjarige Schubert in juni 1816 in zijn dagboek: 'Zo houdt onze ziel die prachtige indrukken vast, en geen tijd of omstandigheid kan ze ons weer afnemen, zij blijven ons bestaan verlichten. In de duisternis van dit leven onthullen zij een helder en liefelijk vergezicht waar onze hoop zich met vertrouwen op richt.' Het is of Schubert spreekt over zijn eigen muzikale vergezicht.

Vriendschap:
Na vier jaar als hulponderwijzer nam Schubert in de zomer van 1818 ontslag en verhuisde naar het Hongaarse Zseliz om daar de dochters van Graaf Johann Esterházy muziekles te geven. Aanvankelijk was hij er gelukkig, maar al snel miste hij zijn vrienden en Wenen. Een jaar later keerde hij terug naar zijn geboortestad om zich uitsluitend aan het componeren te wijden. Veel had Schubert te danken aan het muziekonderricht in het Stadskonvikt, maar de vele vriendschappen die hij daar had gesloten waren zo mogelijk van nog groter belang voor zijn ontwikkeling als componist. De negen jaar oudere Josef von Spaun bijvoorbeeld erkende Schuberts enorme muzikale talent meteen en werd tijdens de jaren in het Konvikt zijn literairee mentor. Schuberts familie was niet rijk en het aanschaffen van boeken was een luxe die het gezin zich niet kon veroorloven. De vermogende Von Spaun daarentegen was met kunst en literatuur opgegroeid. Door de vriendschap met hem kwam Schubert niet alleen met de klassieke en moderne literatuur in contact, maar ook met het Weense kunstleven. Via Von Spaun leerde Schubert o.a. Franz von Schober kennen die hem van al zijn vrienden het dierbaarst zou worden. Schober was een rijke kunstliefhebber die de deur naar de Weense kunstkringen voor Schubert opende en hem introduceerde bij Johann Michael Vogl. Deze beroemde operazanger, die grote invloed op het Weense muziekleven had, was de eerste grote vertolker van Schuberts liederen. Hij maakte Schuberts muziek in bredere kring bekend, aanvankelijk alleen in Wenen, maar later in heel Oostenrijk. De muziek van Schubert werd voornamelijk in kleine kring in Wenen uitgevoerd. Schuberts vrienden organiseerden vanaf 1821 de zogenaamde Schubertiaden: soirees voor vrienden en kennissen waarin Schuberts nieuwste muziek centraal stond. Voor de componist waren de bijeenkomsten belangrijk omdat hij de reactie van het selecte publiek op zijn solo en meerstemmige liederen, piano en kamermuziek kon peilen.

Vocaal:
Schubert heeft meer dan 600 liederen op zijn naam staan. Van het 'volkstümliche' liedgenre maakte hij een rijke kunstvorm. Ondanks zijn honderden prachtige liederen genoot hij toch maar bij een klein publiek bekendheid. Opera's zou hij moeten schrijven om door het grote publiek als volwaardig componist beschouwd te worden. Eén succesvolle opera zou hem al in één klap beroemd maken. Meer dan tien voltooide werken voor het theater heeft Schubert nagelaten. Mozart en Beethoven waren hierin zijn grote voorbeelden, de Biedermeier sentimentaliteit was een onontkoombaar kenmerk van de tijd, en de dramatische structuur en het karakter van de ensembles waren gevormd naar het voorbeeld van zijn Italiaanse tijdgenoot Rossini. Onder de voltooide theaterwerken zijn korte komische Sing spiele, maar ook grote ambitieuze drama's zoals Alfonso und Estrella (1822), een van de eerste doorgecomponeerde opera's, en Fierrabras (1823), een werk vol aantrekkelijke lyrische en dramatische momenten. Het probleem van Alfonso und Estrella lag grotendeels bij het zwakke libretto van zijn vriend Franz Schober. Fierrabras (1823), weliswaar geen meesterwerk, verdient toch een plaats in het operarepertoire. Dat vond ook Claudio Abbado die in 1988 de Oostenrijkse première dirigeerde. Tijdens Schuberts leven was het werk nooit op de planken gebracht, evenals het merendeel van zijn theaterwerken. Alleen het korte Singspiel Die Zwillingsbrüder (1819) is in 1820 in Wenen opgevoerd. De enorme populariteit van Italiaanse opera's en vooral de opera's van Rossini lieten in Wenen nauwelijks ruimte voor de Duitstalige opera.

Instrumentaal:
Niet veel anders was het met Schubert als symfonicus gesteld. Toen hij net twintig jaar oud was, had hij al zes van zijn acht symfonieën geschreven. Een professionele uitvoering van zijn symfonieën heeft hij echter nooit meegemaakt. De eerste zes zijn waarschijnlijk uitgevoerd door een orkest, bestaand uit vrienden en familieleden. De laatste twee symfonieën heeft hij helemaal nooit gehoord. Hoewel Schubert vooral in zijn symfonische werk steeds de schaduw van Beethoven over zijn manuscript zag vallen, was zijn symfonische idioom nauwelijks verwant met de reusachtige tijdgenoot. Zijn vroege symfonieën wijzen vooral in de richting van Mozart en Haydn. De laatste twee, de Unvollendete (1821) en de 'Grote Symfonie in C-dur' (1828), zijn weliswaar grootschalig opgebouwd zoals de symfonieën van Beethoven, maar zij missen het voor Beethoven zo kenmerkende karakter van de 'titanenstrijd'. Bij Schubert wisselen onschuldige lyriek en diepe vertwijfeling elkaar af, maar de twee elementen blijven naast elkaar bestaan en worden niet omgevormd tot een extatische conclusie zoals Beethoven dat zou doen. De 'Grote C-dur symfonie' werd pas in 1839 door Schumann ontdekt en in Leipzig uitgevoerd onder leiding van Mendelssohn. De Unvollendete (1821) werd nog veel later voor het eerst ten gehore gebracht, namelijk in 1865. Het waren niet alleen de opera's en symfonieën van Schubert die niet werden uitgevoerd tijdens zijn leven. De meesterwerken van zijn laatste jaren, waaronder de laatste drie pianosonates, D 958-960, het Strijkkwintet in (-groot D 956, het laatste Strijk-=kwartet in Ggroot D 887 en de liederencyclus Die Winterreise, waarop de faam van Schubert als één van 's werelds grootste componisten later zijn gebaseerd, zijn pas na zijn dood bekend geworden.

De laatste jaren van zijn leven was Schubert ziek; hij leed aan syfilis, een infectie die hij rond 1822 moet hebben opgelopen. Zijn gezondheid ging steeds verder achteruit. In 1828 was zijn weerstand zo verzwakt dat hij de daarbij komende buiktyfus niet overleefde. Hij stierf op 19 november, nog geen 32 jaar oud.

Oeuvre:
11 Singspiele; 3 opera's; theatermuziek; 8 symfonieën en verschillende korte symfonische werken; 6 missen en andere geestelijke koorwerken, 631 liederen o.a. de liederencycli Die Winterreise en Die schöne Müllerin; duetten, terzetten, kwartetten en andere korte vocale werken voor meerdere (solo-)stemmen; kamermuziek, o.a.15 strijkkwartetten, 2 pianotrio's, 1 pianokwintet,, strijkkwintet,11/2 strijktrio en 1 oktet voor strijkers en blazers; talrijke werken voor piano solo, piano quatre-mains en twee piano's, o.a. 21 pianosonaten, de Wanderer-Phantasie, de Moments Musicaux, lmpromptus, dansen en talloze kleinere stukken.

< >