XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Claudio Monteverdi

betekenis & definitie

Claudio Monteverdi (Cremona 1567-Venetië 1643). Een van de grootste componisten uit de muziekgeschiedenis, die vooral met zijn opera's een cruciale rol heeft gespeeld in zijn tijd.

Monteverdi kwam uit een betrekkelijk arm gezin. Zijn vader was arts, zijn moeder stierf toen hij ongeveer zes jaar was. Claudio kreeg een humanistische scholing en een degelijke muzikale privé-opleiding bij de kapelmeester van de kathedraal van Cremona, de componist Marc Antonio Ingegneri die een meester was in het schrijven van missen, motetten en madrigalen. Behalve als componist werd Monteverdi waarschijnlijk ook getraind als zanger, organist en strijker. Op zijn 23e kreeg hij een aanstelling als 'suonatore di vivuola' in het huisorkest van hertog Vincenzo Gonzaga van Mantua. Hij trouwde met de zangeres Claudia Cattaneo, dochter van één van de violisten uit het orkest. In 1595 nam de hertog hem mee naar Oostenrijk en Hongarije op een expeditie tegen de Turken, en later ging hij in diens gevolg mee naar Vlaanderen. Zo leerde hij de heftige emoties en doodsangsten van het slagveld kennen en hoorde hij de Frans georiënteerde muziek van de Vlaamse componisten. Beide ervaringen zijn in zijn latere muziek van invloed geweest. In 1601 volgde zijn aanstelling als kapelmeester in Mantua.

De tekst centraal:
In zijn hele leven heeft Monteverdi uitsluitend vocale muziek gecomponeerd, al dan niet gecombineerd met een instrumentale bezetting. Al in Cremona had hij motetten en madrigalen gepubliceerd. In Mantua ontstond meerstemmige vocale muziek waarin zijn expressieve gebruik van dissonanten en het centraal stellen van de tekst veel behoudende muziekkenners de wenkbrauwen deed fronsen. Rond 1600 waren zijn controversiële composities al zo bekend dat hij zich de openlijke kritiek van de conservatieve theoreticus Artusi op de hals haalde. Voor ons is deze aanval een buitenkans, want Monteverdi werd uit gedaagd tot een antwoord. In het voorwoord tot de Vijfde madrigalenbundel uit 1605 diende hij zijn criticus van repliek en legde uit wat hij van belang achtte in zijn componeren. Zijn nieuwe stijl noemde hij de 'seconda prattica', de tweede muziekpraktijk. Hierin liet hij zich leiden door de tekst, en hij gebruikte alle middelen die hem ter beschikking stonden om de betekenis van de woorden in zijn muziek weer te geven. Dit stond in contrast met de 'prima prattica', de eerste muziekpraktijk: de toen gangbare polyfone en contrapuntische manier van componeren, waarin de tekst vaak geweld werd aangedaan ter meerdere glorie van de muziek.

Orfeo:
Op 24 februari 1607 ging in Mantua Monteverdi's eerste opera L'Orfeo in première. L'Orfeo was een antwoord op de Florentijnse productie van Euridice, de eerste bewaard gebleven opera die zeven jaar eerder in Florence aan het hof van de Medici was opgevoerd. Dit werk van de componist Jacopo Peri en de tekstdichter Rinuccini was voorgekookt door een groep kunstenaars en geleerde adellijke Florentijnse humanisten die het klassieke Griekse drama wilden reconstrueren. Zij waren van mening dat de tekst daarin oorspronkelijk niet was gesproken maar gezongen, en maakten een 'reconstructie' in een emotioneel bewogen recitatiefstijl, die in feite heel nieuw was.

Het geniale van Monteverdi was, dat hij de nieuwe recitatiefstijl op een aangrijpende manier toepaste, maar daarnaast ook 'ouderwetse' polyfone muziekvormen gebruikte zoals de madrigaalstijl, en orkestritornelli met lichtvoetige dansritmes. Hij was musicus en dramaticus in hart en nieren, en liet zich geen starre, academische wetten voorschrijven. Terwijl Peri's Euridice bestaat uit een vrij monotone aaneenrijging van solozang, is Monteverdi's opera levendig en vol afwisseling.

Het werk werd symmetrisch opgebouwd rond het dramatische hoogtepunt: de smeekbede van Orpheus waarmee hij de veerman Charon tracht te vermurwen om hem in zijn boot naar de overkant van de Styx te varen (aria ' Possente spirto', derde akte). Daar aan de overkant is het dodenrijk waar Orpheus zijn gestorven geliefde Euridice hoopt terug te vinden. Monteverdi verstond de kunst om met zijn opera een groot publiek te ontroeren. Hij deed dit o.a. door de toehoorder te leiden naar dit hoogtepunt. Bovendien wisselen in zijn partituur de solorecitatieven en arioso's' elkaar af. Er zijn korte duetten, madrigaalachtige koren en orkest ritornelli. De klankkleur was weelderig en uit een rijk kleuren palet koos hij steeds een andere combinatie. Zo ontstond in zijn partituur die rijkdom aan kleur en emotie en die levendige contrastwerking, die zo kenmerkend werd voor de kunst van de barok.

Venetië:
In 1613 kwam plotseling één van de belangrijkste posten voor een musicus in Italië vrij: die van kapelmeester van de San Marco in Venetië. Monteverdi, die steeds verbitterder was geworden vanwege de slechte honorering in Mantua en die uiteindelijk ontslagen was na de dood van Vincenzo Gonzaga, werd enthousiast binnengehaald in Venetië. Hij kreeg een goed salaris (honderd dukaten meer dan zijn voorganger), een woning bij de San Marco, en vrijheid om opdrachten aan te nemen van de Venetiaanse adel of vorstenhoven buiten Venetië. In een paar jaar maakte hij van het verkommerde koor weer een eersterangs ensemble, en met zijn religieuze muziek in de ouderwetse polyfone stijl van de prima prattica herstelde hij het aanzien van de muziekpraktijk in de San Marco, die zo beroemd was geweest in de tijd van Adriaan Willaert. Monteverdi had die oude polyfone koorstijl van de Vlamingen en de Gregoriaanse zang nooit afgezworen, zoals blijkt uit de Mariavespers, geschreven in Mantua en in 1610 gepubliceerd, en hij gebruikte steeds 'ouderwetse' en nieuwe stijlen naast elkaar, zoals hij dat doeltreffend vond.

Veel van zijn religieuze werken, geschreven voor de kerkelijke feesten in Venetië, schijnen verloren te zijn gegaan. Uit wat er bewaard is gebleven in twee dikke bundels kan men concluderen dat Monteverdi altijd een flinke scheut wereldse levensvreugde heeft gemengd met de conservatieve richtlijnen van de kerkmuziek. Zo voorkwam hij dat de muziek in de San Marco een starre rituele aangelegenheid werd. Hoe diep hij zich betrokken voelde bij de religie blijkt niet alleen uit zijn religieuze muziek, maar ook uit het feit dat hij zich op zijn 65e, kort na een pestepidemie die in Venetië woedde,tot priester liet wijden. Hij bleef echter ook voor het theater componeren. Voor Mantua, Parma en Venetië schreef hij balletten, entr'acte muziek bij gesproken theater, en opera's die bijna allemaal verloren zijn gegaan. Dat is voor ons een groot verlies, speciaal wat betreft La finta pazza Ucori. Uit de brieven van Monteverdi krijgt men de indruk dat hij in deze opera uit 1627 de gefingeerde waanzin van de vrouwelijke hoofdfiguur realistisch en met een diepgaande belangstelling voor de psychologie heeft weergegeven.

Monteverdi's messcherpe inzicht in de menselijke psyche is voor ons onlosmakelijk verbonden met zijn twee wél bewaard gebleven late opera's, beide voor Venetië geschreven: Il ritomo d'Ulisse in patria (1640), en L'incoronazione di Poppea (1642).

Een wijze oude man:
Monteverdi schreef L'incoronazione di Poppea één jaar voor zijn dood. Hij was toen 75 jaar, maar niets in dit meesterwerk wijst op aftakeling of ouderdom. De opera is doortrokken van zinnelijkheid, levenslust en humor, en daarnaast van meedogenloze hardheid, drama en tragiek. Als een chirurg van de menselijke ziel legde Monteverdi al deze elementen bloot en toonde ze in een helder licht. Het was hetzelfde licht en dezelfde zware slagschaduw als die waarmee zijn tijdgenoot Caravaggio de mensen schilderde die voor hem poseerden. Monteverdi en Caravaggio waren misschien niet eens van elkaars bestaan op de hoogte: de één werkte in Venetië en de ander in Rome. Maar beiden wendden zich gelijktijdig af van de tot dan toe gangbare geïdealiseerde visie op de mens, en kwamen tot een ontluisterend realistisch beeld.

L'incoronazione di Poppea behandelt een moment uit de Romeinse geschiedenis, waarbij het veertiende hoofdstuk uit de Annalen van de Romeinse geschiedschrijver Tacitus als bron is gekozen. De analytische blik van deze oude historicus, zijn liefde voor de naakte waarheid en het achterwege laten van moraliserend commentaar moet grote indruk hebben gemaakt op Monteverdi en zijn tekstdichter Busenello. Het kan haast niet anders of de zienswijze van Tacitus was van doorslaggevende invloed op de conceptie van de opera.

In L'incoronazione heeft Monteverdi de nieuwe recitatiefstijl ontwikkeld tot een medium waarin spreektaal en melodie met elkaar verweven zijn geraakt. De door Monteverdi al eerder toegepaste concitatostijl met zijn snelle zestiendenpassages gebruikte hij voor de uitbarsting van woede van Nero tegen zijn leermeester Seneca. De ouderwetse en stijve sequensen paste hij toe bij de monologen van de langdradig docerende Seneca, terwijl hij met de madrigaalstijl het groepje trouwe volgelingen van deze filosoof typeerde die niet hun eigen, individuele stem durfden te laten horen. Het liefdesduet van Nero en Poppea waarmee de opera eindigt, is geschreven als een basso ostinato, een serie variaties op hetzelfde thema in de bas. In de steeds terugkerende melodie lijken de twee stemmen elkaar te omvatten. In zijn laatste werk gebruikte Monteverdi alle muzikale middelen die hij tijdens zijn leven leerde kennen en zelf ontwierp.

Madrigalen:
Terwijl wij ons van de ontwikkeling van Monteverdi als componist van opera's en kerkelijke muziek geen compleet beeld kunnen vormen aangezien er zoveel werken verloren zijn gegaan, geven de madrigalen, geschreven tussen ongeveer 1580 en 1640 en tijdens zijn leven gepubliceerd in acht boeken, een volledig beeld van zijn muzikale ontwikkeling in dit medium (het negende boek is postuum uitgegeven). Monteverdi experimenteerde in deze intieme werken met zijn muzikale verworvenheden uit de opera en creëerde zo een geheel nieuw genre. Men kan deze ontwikkeling op de voet volgen aangezien elke stem is uitgeschreven in de madrigaalpartituren (behalve in die van het eerste boek). Dit in tegenstelling tot de grote werken zoals de opera's die slechts in incomplete notatie zijn overgeleverd. Van de 250 madrigalen zijn de composities uit de eerste twee bundels geschreven voor amateurzangers in Cremona; de zes latere madrigaalboeken zijn bedoeld voor professionele musici en opgedragen aan vorstelijke personen zoals de Gonzaga's en de Medici. Terwijl Monteverdi in de eerste twee bundels dicht in de buurt bleef van zijn grote voorbeeld Luca Marenzio en van zijn leer meester Ingegneri, begon hij vanaf de derde bundel uit 1592 zijn techniek uit te breiden. De chromatiek, de vrij toegepaste polyfonie, de toegevoegde basso continuo, de concitatostijl en de uit de opera afkomstige recitatiefstijl droegen bij tot een intense expressiviteit en levendige contrasten.

Oeuvre
8 opera's, waarvan 5 verloren gegaan; ballet- en theatermuziek; missen en andere religieuze muziek; 250 madrigalen.

< >