Bezijden wat destijds de Tweebergenstraat was en thans de Brusselsestraat stond in de tweede helft van de 15de eeuw een herberg, die tevens logement was en die de Beyart heette. Van welk woord de spelling in de loop der tijd voortdurend varieert: Beyard, Beyaard, Beyaart, Beyaert, Beyerd, Beyert ...
En deze namen dan ook nog eens allemaal gespeld met een lange ij in plaats van de Griekse.Beyart betekende indertijd zoveel als vereniging, bijeenkomst. Daaraan dankte de herberg dan ook, zeer waarschijnlijk, haar naam. Het pand was in die tijd in het bezit van een zekere Joost van Bunde. Op de 7de december van het jaar 1476, echter, kocht rector Gerard de Bruyn van het zusterklooster in het Belgisch-Limburgse Peer het huis samen met de grote tuin. Drie jaar later vestigden zich er, met toestemming van de Luikse bisschop Lodewijk van Bourbon, de eerste Franciscanessen uit Peer. Het klooster kreeg de naam Dal van Josaphat. Maar in de volksmond bleef het, tot op de dag van vandaag, de Beyart heten.
Gerard de Bruyn, die rector werd te Maastricht, werd ook toegestaan er een kerk met toren te bouwen, toe te wijden aan Sint Johannes de Doper. Pas dertig jaar later was het prachtvolle, gotische gebouw van mergelsteen klaar en kwam de Luikse bisschop Erard de la Marck, in 1510, de kloosterkerk consacreren. In welk jaar ook rector De Bruyn reeds overleed.
Met dat van de Wittevrouwen aan het Vrijthof werd de Beyart het voornaamste zustersklooster van de stad. Veel dochters van adelijke en andere vooraanstaande families, onder wie een nicht van keizer Karei V, traden er in en dankzij giften en legaten, van allereerst de rector zelf, en verdere vrijgevigheden en vele privilegies verkeerde het klooster niet alleen financieel in een bevoorrechte positie. Het complex was uitgestrekt en moet kostbaar ingericht zijn geweest. Het was geheel onderkelderd - hetgeen het klooster nog noodlottig zou worden - en gotische zuilen stutten de gewelven. Klooster en kerk hadden extra veel te lijden ten tijde van oorlogen. Omdat de Beyart evenals het Kruisherenklooster op het hoogste deel in het westen van de stad lag waardoor het des te eerder en meer blootstond aan bombardementen bij belegeringen.
In 1794, tenslotte, werd het klooster door de Fransen zodanig onder vuur genomen dat het nagenoeg geheel in vlammen opging, terwijl de kerk veel schade opliep. De Fransen hadden het namelijk vooral voorzien op de voorraden levensmiddelen die in de kelders van het klooster voor het garnizoen van Maastricht opgeslagen lagen. Deze aanslag betekende de genadeslag voor de Beyart. Alleen de buitenmuren bleven overeind staan om tot een schilderachtige ruïne te vervallen.
In 1893 werden de Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis de eigenaren van de gebouwen en de terreinen met aangrenzende tuinen. Om er, in 1896, hun nieuwe moederhuis met kapel te vestigen. Bij het afbreken, in 1894, van wat van het Franciscanessenklooster resteerde, was vóór het vroegere koor van de kerk een grafkelder aan het licht gekomen. Getuige de nog vijftien leesbare opschriften op de stenen, waarmee de graven waren toegemetseld, waren ze de laatste rustplaats van zusters die in de 18de eeuw gestorven waren.
Van een van de aanzienlijkste en rijkste kloosters die Maastricht ooit heeft bezeten, bleef, overwoekerd door klimop, alleen nog een deel van de zuidelijke wand van de laat-gotische kerk over. Door Collette eens beschreven als ’eene passable kercke, maer eenen schoonen choor onder, ende eenen extra ordinairen boven voor de Religieusen’.