(typogr.) worden onderscheiden in vaste-regels- en losse-letterszetmachines. De eerste practisch bruikbare zetmachine werd uitgevonden door Ottmar Mergenthaler, een uit Wurttemberg afkomstige Duitscher, die naar Amerika geëmigreerd was en te Baltimore aan de verwezenlijking van zijn uitvinding werkte.
M. vond, met hulp van talrijke medewerkers, de linotype uit, een vaste-regelzetmachine, welke in 1886 voor het eerst op de markt werd gebracht. Twee jaren later vonden Rogers en Bright de Typograph uit, welke machine eveneens gegoten regels levert.
De Monoline, een regelgietmachine, werd uitgevonden door W. P.
Scudder in 1892, doch ze wordt niet meer vervaardigd. Tolbert Lanston vond in 1897 de monotype-zetmachine, een losse-letterzetmachine, uit.
In den loop der jaren zijn verschillende andere zetmachines uitgevonden, welke door de evengenoemde machines van de markt zijn verdreven.De linotype- en de intertyp e-zetmachine hebben ong. dezelfde constructie. De matrijzen, dat zijn de lettergietvormen, bestaan uit koperen plaatjes, waarin aan den voorkant letters zijn gestempeld. De matrijzen worden opgeborgen in een magazijn, dat zooveel kanalen heeft als er letter- en leesteekens zijn. Als de zetter op een toets drukt, gaat voor ’t kanaal, waarin de verlangde lettermatrijs is, een palletje naar beneden en glijdt de matrijs op een transportriem naar den verzamelhefboom. Ter linkerzijde van het magazijn bevindt zich een kastje met spatiewiggen. Is een woord gevormd, dan tikt de machinezetter op een spatietoets en een wigspatie valt naar beneden.
De gezette matrijzenregel wordt door de wigvormige spaties opgevuld en dan voor den gietvorm gebracht, in het gietrad. Achter ’t gietrad zit de gietpot. Na het gieten maakt het gietrad een driekwart omwenteling en schaaft met de messen de gietbramen van den voet van den regel, waarna de regel uit de machine wordt gestooten. De matrijzen worden daarna naar de distribueerinrichting gebracht, welke de matrijzen door een vernuftig mechanisme in het magazijn terugbrengt. De spatiewiggen komen dan in het spatiekastje.
De typograph-zetmachine heeft matrijzen, welke aan geleidedraden hangen. Dit samenstel van geleidedraden noemt men „korf”. Tikt de zetter op een toets, dan glijdt een matrijs naar de verzamelgleuf. Na elk woord wordt, door het aanslaan van den spatie-toets, een conisch ringvormig uitvulstukje achter het woord gebracht. Deze uitvulstukjes zorgen, dat de regel op de gewenschte breedte komt. Nadat de regel is gegoten en afgeschaafd, wordt hij uit de machine gestooten en de matrijzen worden door een beweging van den matrijzenkorf weer in den gewonen stand gebracht.
De monotype-zetmachine, welke losse letters giet, bestaat uit twee afzonderlijke deelen: toetsenbordmachine en gietmachine. Het eerste gedeelte lijkt op een schrijfmachine. Door het drukken op een toets worden voor letters, leesteekens en woordtusschenruimten in een papierreep bepaalde perforaties aangebracht. Is de regel afgetikt, dan wordt door twee uitvultoetsen in den papierreep de benoodigde spatie tusschen de woorden aangebracht. Deze papierreep wordt door de machine opgerold. Het gieten van de letters geschiedt op de gietmachine.
In plaats van de afzonderlijke matrijzen heeft de monotype een in 15 rijen verdeeld matrijzenraam; elke rij bevat 15 matrijzen. Het matrijzenblokje heeft aan den eenen kant het letterbeeld en aan den anderen kant een gaatje. In dit gaatje sluit een pen, welke de matrijs in den juisten stand voor den gietmond brengt. De perforaties in de papierrol bewerken, dat het matrijzenraam zoodanig heen en weer wordt bewogen, dat de vereischte matrijs voor den gietmond komt. Het gieten, het afwerken der letters en het naast elkaar plaatsen der letters uit de machine doet deze zelf. Typisch is, dat de gietmachine de perforatiestrook van achteren af bewerkt en dus met de laatste letter begint.
Dit komt door de eigenaardige wijze, waarop de woordtusschenruimten tijdens het tikken der regels zijn aangebracht. De gietmachine stelt bij het begin van elken regel, door de daarvoor aangebrachte perforatie, voor alle in den regel voorkomende woordtusschenruimten de breedte van de uitvulling vast, zoodat de machine automatisch dezelfde tusschenruimten giet.
In de laatste jaren poogt men twee nieuwe uitvindingen op de markt te brengen, nl. de Orotype en de Uhertype. De Orotype bezit lettertypen, welke op dezelfde wijze als de matrijzen van de regelgietmachine tot een regel worden verzameld. Als een regel is gezet, wordt deze afgedrukt op een filmstrook. Deze bedrukte filmstrook is te gebruiken voor offset- en rasterdiepdruk. De Uhertype is een photographische zetmachine, welke uit drie deelen bestaat: 1° het zetblok, 2° het uitvultoestel, 3° de camera. Eerst worden de lettertypen naast elkaar geplaatst, daarna wordt de regel uitgevuld en ten slotte wordt de regel gephotographeerd. Het resultaat is een film, negatief of diapositief, welke voor offset- of diepdruk kan worden gebezigd. Ronner.