Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Zeerecht

betekenis & definitie

Het Nederlandsche zeerecht als privaatrecht is te vinden in het Tweede Boek van het Wetb. van Koophandel, dat bij de wetten van 22 Dec. 1924, Stbl. 573, en 10 Juni 1926, Stbl. 171, die in werking traden op 1 Febr. 1927, vrijwel geheel nieuw is vastgesteld. Het afgeschafte Boek had behoudens een zeer kleine wijziging zoo gegolden vanaf 1838; het berustte gedeeltelijk op Oud-Hollandsch recht, gedeeltelijk op den Franschen Code de Commerce, die weer wortelde in de in 1681 door Lodewijk XIV voor Frankrijk vastgestelde Ordonnance de la Marine.

Deze regelingen kenden noch stoomvaart noch telegraaf en gaven, in overeenstemming met oude toestanden, den ➝ kapitein tegenover den ➝ reeder zeer groote zelfstandigheid, hetgeen thans niet meer noodig is, daar de kapitein bijna altijd zonder moeite den reeder kan raadplegen. In 1905 heeft de toenmalige minister van Justitie, rnr.

E. E. van Kaalte, aan mr.

W. L.

P. A.

Molengraaff, hoogleeraar te Utrecht, opgedragen een nieuw z. te ontwerpen. Dit ontwerp was reeds in 1907 gereed, maar is eerst in 1920, een weinig gewijzigd, als wetsontwerp bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend; het heeft geleid tot de bovenvermelde wijziging.

Het is een geheel zelfstandige arbeid, waarbij echter vaak buitenlandsch, vooral Engelsch, recht tot leidraad heeft gestrekt. Niet geheel ten omechte wordt wel aan de huidige bepalingen van het z. te groote uitvoerigheid verweten; vooral het vervoerrecht lijdt daaronder, terwijl groote uitvoerigheid daar juist minder noodig was, omdat partijen de vervoerovereenkomsten zelf gewoonlijk zeer uitvoerig regelen.

Zie ook ➝ Scheepvaart, sub G a (Ned. recht).Lit.: R. P. Cleveringa, Het Nieuwe Zeerecht (21931); J. J. van den Dries, Ned. Z. (1926); C. C.

Gischler, Schets van het Nieuwe Ned. Z. (1927); W. L. P. A. Molengraaff, Kort Begrip van het Nieuwe Ned.

Z.; J. G. Kist, Beginselen van Handelsrecht (3V 1930 vlg.; bewerkt door J. A. L. M. Loeff). Loeff.

Belg. recht. De grondbeginselen van het Belg. z. zijn nog steeds die van het oude Fransche Wetboek van Koophandel. Zij werden echter gewijzigd en aangevuld door vsch. latere wetten. De wet van 1879 heeft betrekking op de scheepshypotheek. De wet van 10 Febr. 1908 geeft een wettelijk statuut aan de binnenscheepvaart en een wettelijke sanctie aan de beslissingen genomen door de Conferentie van Venetië betreffende de verantwoordelijkheid der eigenaars van zeeschepen, het abandon en de voorrechten. De Twee wetten van 5 Juni 1928 verwerken in onze wetgeving de beslissing, getroffen door de Internationale Conferentie van den Arbeid te Genève in 1926 betreffende de arbeidsovereenkomst van zeelieden, en het tucht- en strafrecht op zee.

De 4 wetten van 28 Nov. 1928 brengen het Belg. z. in overeenstemming met de beginselen, aangenomen door 4 verschillende internationale conventies, namelijk die welke betrekking hebben op de beperking der aansprakelijkheid van eigenaars van zeeschepen, op de voorrechten en hypotheeken op zeeschepen, op het vaststellen van eenige eenvormige regelen in zake cognossementen en nopens het vaststellen van eenige eenvormige regelen betreffende de immuniteiten van staatsschepen. Deze wetgeving bekroont het werk van het Comité Maritime International in de richting van de eenmaking van het zeerecht.

Lit.: Smeesters en Winkelmolen, Droit maritime et droit fluvial (3 dln. 1929-’38); Jacobs, Le droit maritime belge (2 dln. 1889); Van Bladel, Connaissements et Régies de La Ilaye (1929). Collin.

< >