Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Zeef

betekenis & definitie

werktuig om te ziften, waarvan het voornaamste deel de zeefbodem (diaphragma) is, d.w.z. dat gedeelte, waardoorheen de deeltjes gezift worden. Van de grootte der openingen hangt de graad van fijnheid van het gezifte materiaal af.

In de artsenijbereidkunde gebruikt men z. van perkament met ronde openingen van resp.1½, 3 en 5 mm en van zijden builgaas met draden van resp. 200-270 μ, 180-200 μ, 100-120 μ en 80-110 μ dik en 10, 20, 30, 40 en 50 openingen op een lengtecentimeter. In de huishouding en de techniek zijn z. meestal van metaal of paardenhaar.In de liturgie was de zeef (Lat.: colatorium, colum; colare = ziften), waarvan men zich zoowel in het Oosten als in het Westen eertijds bediende gedurende de H. Mis om den wijn te zuiveren, meestal van kostbaar metaal. De zeef was noodig vooral in tijden, toen het volk den offerwijn meebracht en aanbood. Met het verdwijnen van dit gebruik verdween ook het colatorium.

Lit.: Dict. d’Archéol. Chrét. et de Lit. (s.v. Colatorium & Passoire).

Verwilst.

< >