Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Zaterdag

betekenis & definitie

de zevende dag der week; werd in het oude Egypte naar de planeet Saturnus, door de Grieken naar den god Kronos (hèmera Kronoe = dag van Kronos), door de Romeinen naar den god Saturnus genoemd (dies Saturni = dag van Saturnus). De Joden noemden den zevenden dag Sabbat en vierden hem als rustdag.

Ofschoon de Kerk de viering van den Sabbat opgaf, heeft zij, pogend de van godennamen afgeleide dagnamen te verdringen, den naam Sabbat ingang trachten te doen vinden; in dit geval gelukte die poging vrij goed: in de Romaansche talen en in het Duitsch is de naara van dezen dag van het woord Sabbat afgeleid. Naast het Duitsche Samstag bestaat de benaming Sonnabend, d.w.z. de avond, resp. de dag vóór Zondag, ontleend aan het kerkelijk → vigilie, dat den Zondag voorafgaat.

In de Westfaalsche, Nederlandsche, Oud-friesche en Engelsche benamingen daarentegen is de naam Saturnus duidelijk zichtbaar gebleven. De Skandinavische talen gebruiken een woord, dat baddag beteekent, naar de gewoonte om aan het einde der week een bad te nemen.

De astronomen duiden den z. aan met (?) het teeken v. planeet Saturnus. v. Campen.Liturgie. Naar aanleiding van Lc.5.35 is Zaterdag vóór Paschen de oudste vastendag. Deze dag heeft dit boete-karakter langzamerhand meegedeeld aan alle Zaterdagen van het jaar. Tegen het einde der derde eeuw is de Zaterdag vastendag in het Westen, in kenmerkend onderscheid met het Oosten. Onder Gregorius VII schreef het Lateraansche Concilie van 1078 (can. 7) onthouding op Zaterdag voor. Dit bleef bestaan tot 1885. Sindsdien zijn alleen de Quatertemper-Zaterdagen, en de vigiliën van Paschen en Pinksteren nog vasten- en onthoudingsdagen in het Westen.

Ten gevolge van Joodsche infiltratie genoot de Zaterdag in het Oosten het aanzien van een halven Zondag. Dientengevolge is het daar zoo goed als als nooit op Zaterdag vasten.

Waarschijnlijk wijl hij op één na de hoogste dag der week was, is de Zaterdag toegewijd aan de H. Maagd Maria. Hij komt als zoodanig reeds voor in het Liber Sacramentorum van Alcuinus (✝ 804). De middeleeuwsche symboliek weet daarvoor nog verschillende andere redenen aan te halen. De groote bevorderaar der Zaterdag-devotie is de H. Petrus Damianus (✝ 1072).

Lit.: H. Kellner, Heortologie (Freiburg 1911, § 2); A. Koenders, Maria in den eeredienst der Kath. Kerk (1927, waar uitgebreide lit.-opg.); Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid in Nederland. Vermist.

Priesterzaterdag is de Z. na den eersten Vrijdag van iedere maand, door een godsvrucht der laatste jaren aangewezen voor de opdracht van de H. Mis, de H. Communie, gebeden en goede werken door de handen van Maria om daardoor van God bijzondere genade te verkrijgen voor de priesters en toekomstige priesters. De godsvrucht ontstond in het bisdom Berlijn en werd in 1934 door paus Pius XI goedgekeurd en aanbevolen. In enkele jaren is zij reeds over een groot aantal bisdommen verspreid. Ook enkele bisschoppen van Ned. bevalen deze godsvrucht aan.

Een bijzonder gebed tot dit doel werd onder de officieele Ned. gebeden opgenomen en wordt in vele kerken van Ned. op dien Z. gebeden. Brandsma.

< >