Friedrich, scheikundige. * 31 Juli 1800 te Eschersheim bij Frankfort a. d. M., ✝ 22 Sept. 1882 te Göttingen.
Professor in de chemie te Kassei (1831) en Göttingen (1836). In 1828 gelukte het W. ureum uit cyaanzure ammonium te bereiden, door welke beroemde synthese het bewijs werd geleverd, dat voor de bereiding van physiologisch belangrijke verbindingen het dierlijk organisme niet noodig is, maar dat deze ook in het laboratorium gemaakt kunnen worden.
Voor de chemie waren ook zijn samen met Liebig uitgevoerde onderzoekingen over het radicaal van benzoëzuur van groot nut. Op anorganisch gebied onderzocht hij speciaal de elementen Al, B, Bi en Ti.
Bekend zijn overigens nog zijn vertalingen van de Zweedsche Jahresberichten van Berzelius.Lit.: A. W. von Hofmann, Nekrolog (in: Ber. d. Deutschen Chem. Ges., 15, 3127 en 23, III, 833); Die groszen Chemiker (II 1930/31, blz. 31). Hoogeveen.