is het maken van een wissel, die een verdichte opgave behelst van een naam, plaats van betaling, enz., met de bedoeling dezen ten vervaldage met een nieuwen valschen wissel in te lossen. Een bedrieger, die geen crediet meer heeft, tracht door het verdisconteeren van zulk een wissel (schoorsteenwissel genaamd), waarin hij zelf als geëndosseerde pleegt te zijn aangewezen, aan geld te komen.
Om de bank, die den wissel in disconto moet nemen, vertrouwen te geven in den (verzonnen) acceptant, domicilieert hij den wissel bij een bankier van naam. Door het beding, dat hij den wissel zelf zal inlossen (hetgeen hij dan met een nieuwen valschen wissel doet), wordt het aan het licht komen van het bedrog althans voorloopig verhinderd.
Art. 106 Ned. W. v.
K. bepaalt, dat in zoodanig geval de verbintenissen van hen, wier handteekening niet aanvechtbaar is, geldig zijn.