Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Crediet

betekenis & definitie

Crediet - ( Lat. credere = toevertrouwen) is een vorm van ruiling, echter niet van tegenwoordige goederen en diensten tegen tegenwoordige dito, maar van tegenwoordige goederen en diensten tegen toekomstige dito, en den grondslag van deze ruiling vormt het vertrouwen, dat voor de ontvangen goederen en diensten in de toekomst de tegenwaarde zal gegeven worden. Crediet schept geen nieuwen rijkdom, verplaatst alleen bestaanden rijkdom, doch heeft in deze functie groote voordeelen, omdat het ’t geldkapitaal productief maakt door het in handen te brengen van hen, die ondernemerseigenschappen bezitten, omdat het den omloop der goederen verbetert, want het stelt in staat het bedrijfskapitaal van den ondernemer laag te houden, en omdat ten slotte het crediet goedkoope betalingsmiddelen schept in den vorm van credietpapier (bank- en muntbiljetten, wissels en promessen), waardoor op de dure metalen ruilmiddelen bespaard wordt.

Crediet heeft echter ook gevaren, want het vergemakkelijkt speculatie en stichting van ondernemingen zonder economischen grondslag en het verleidt tot grooter verbruik dan de draagkracht toelaat. In de moderne samenleving is crediet onmisbaar. Geheel het raderwerk onzer productie en verdeeling wordt als het ware gedreven door de spankracht van het crediet. Maar het werd er ook uitermate kwetsbaar door, want zoodra door een omslag in de conjunctuur het vertrouwen wijkt, wijkt ook die spankracht (crediet is immers vertrouwen) en het raderwerk is ontwricht.

Het crediet wordt onderscheiden: 1° naar zijn bestemming in: a) consumptief crediet, dat tot levensonderhoud, dus tot verbruik dient; b) productief crediet, dat voor de voortbrenging dient, hetzij als vlottend kapitaal (kort crediet) of als vast kapitaal (lang crediet); 2° naar zijn dekking in: a) blanco crediet, b) gewaarborgd crediet (zie hierover verderop in dit artikel).

Vorstman.

Banktechnisch verstaat men onder c. in het algemeen elke verhouding tusschen de bank en haar cliënt, waarbij de cliënt op eenigerlei wijze in de gelegenheid wordt gesteld om te beschikken over middelen der bank. Een der meest gebruikelijke vormen is het c. in rekening-courant, waarbij de cliënt de bevoegdheid krijgt, om in loopende rekening tot een zeker maximum te zijnen laste gelden op te nemen, terwijl hij de bevoegdheid heeft te allen tijde stortingen ten gunste zijner rekening-courant te doen (→ Rembourscrediet; Acceptcrediet).

Men spreekt van gedekt c., indien bepaalde activa tot zekerheid voor de nakoming der verplichtingen van den credietnemer op een of andere wijze verbonden zijn, bijv. door crediethypotheek, verpanding van roerende zaken, cessie van vorderingen, of indien een andere persoon zich mede aansprakelijk heeft gesteld bijv. door borgtocht. Indien geen bepaalde zekerheden zijn gesteld, spreekt men van een blanco c., waarbij dus de waarborg voor den credietgever is te zoeken in den algemeenen vermogenstoestand van den credietnemer. De credietgevende bank heeft vooral bij blanco c. een regelmatige en doelmatige credietcontrôle toe te passen. De credietnemer is meestal verplicht op verzoek der bank voor het opgenomen bedrag een credietpromesse af te geven aan de order der bank, zulks ten einde de bank in staat te stellen zoo noodig bij de centrale bank of bij een andere instantie door verdisconteering der promesse op haar beurt middelen op te nemen.

Lit.: N. J. Polak. Eenige Grondslagen voor de financiering der onderneming (1930); W. C. Posthumus Meyjes, Bankpolitiek (1931); G. W. M. Huysmans, Eenige beschouwingen over de plaats van het Bankcrediet in het Financieringsplan der Onderneming, in den Bundel Opstellen : van Boekhouden tot Bedrijfsleer, aangeboden aan prof. dr. J. G. Volmer (1934).

Huysmans.

< >