1° windvoorn (Idus melanotus Heek, Leuciscus idus), een soort van de fam. der karperachtigen, leeft in alle meren van Europa en N.W.
Azië en geeft de voorkeur aan koud en diep water; hij is in Ned. vrij algemeen.De w. heeft een vrij langwerpig, weinig samengedrukt lichaam, een eindstandige, iets naar beneden hellende mondspleet. De lengte bedraagt 55 cm, het gewicht 3 kg. Zijn vleesch is smakelijk. In den paartijd is de rug grijszwart met gelen metaalglans, de onderdeelen zijn zilverkleurig; kop en kieuwdeksel goudkleurig; de vinnen, behalve rug- en staartvin, zijn rood. In den herfst is de kleur donkerder zonder metaalglans. Een goudachtig roode variëteit, in Nederland nog niet waargenomen, heet orf.
2° (Calystegia) Een plantengeslacht van de fam. der Convolvulaceeën (➝ Winden). Komt met zeven soorten in de gematigde streken voor. Het zijn grootbloemige kruiden met veelal klimmenden stengel. Op vochtige plaatsen treft men haagwinde (C. sepium) aan, met groote witte bloemen. Zeewinde (C. soldanella), met liggenden stengel,heeft groote rosé bloemen. Het ingedampte sap van C. sepium doet dienst als purgeermiddel en het bittere bestanddeel van C. soldanella levert een middel tegen scheurbuik. Evenals Chineesche winde (C. pubescens), worden de beide andere genoemde soorten ook wel gerangschikt onder het geslacht Convolvulus.