grondlegger van de Klassieke kunstgeschiedenis en archaeologie. * 9 Dec. 1717 te Stendal, ♱ (door roofmoord) 8 Juni 1768 te Triest. Sedert 1755, het jaar na zijn bekeering tot het Katholicisme, was hij te Rome bibliothecaris van de kardinalen Archinto en Albani.
Door W.’s invloed kwam er in de philologie ook een levendige belangstelling voor de Antieke kunst: naast een geestdriftig temperament had hij historischen zin en een grondige kennis der Oude letterkunde: ook was hij door zijn omgang met kunstenaars bekend met de techniek. In zijn ophefmakende Geschichte des Altertums (2 dln. 1764), die bij de tijdgenooten grooten bijval vond, o.m. door de geestdriftige bladzijden over den Laocoon en andere meesterwerken der Oudheid, laat hij de Gr. kunst wortelen in het klimaat, de eigenaardige denkwijze en de democratie van het land.
In Monumenti antichi inediti (2 dln. 1767-’68) legt W. de basis van de hermeneutiek der kunstgeschiedenis, en onderneemt, in aanleuning aan de mythologie, de fijnzinnige verklaring van een 200-tal duistere of tot nog toe verkeerd-begrepene kunstwerken van de oudheid.