Dirigent. * 16 Febr. 1856 te Dordrecht, ✝ 23 Febr. 1934 te München. Voor het Ned. muziekleven was K. van groote beteekenis als eerste dirigent van het Amsterdamsche Concertgebouworkest. Studeerde o.a. te Leipzig bij David (viool), later bij Wieniawsky en Joachim (Berlijn).
Daar voltooide hij ook zijn studie in compositie bij Woldemar Bargiel. In 1876 werd K. concertmeester van het Parkorkest te Amsterdam, en 7 jaar later dirigent van het Parkschouwburgorkest en directeur van de Muziekschool. In 1888 kon hij ten volle zijn talenten ontplooien aan het toen opgerichte Concertgebouworkest.
K.’s fundamenteele arbeid aan dit instituut wordt al te zeer onderschat. In 1895 nam hij een aanbieding van dirigent van het Scottish Orchestra te Glasgow aan; 3 jaar later beriep men hem te Moskou (Philharm. orkest). 1905-’26 was hij te Koblenz gevestigd als dirigent, verkreeg daar den titel van Generalmusikdirektor. In zijn 70e jaar legde hij de muziekpractijk neer.
Op 28 April 1928 op het 3e feestconcert ter herdenking van het 40-j. bestaan van het Concertgeb. dirigeerde K. het laatst te Amsterdam (onvolt. symph. van Schubert). K.’s composities (liederen, werken voor viool en orkest) zijn verouderd. Koole