Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Wilhelm Scherer

betekenis & definitie

Duitsch Germanist, zoowel vernieuwer van de taalstudie naar de richting der latere ➝ Junggrammatiker toe, als organisator van de literatuurwetenschap volgens de historisch-philologische methode. * 26 April 1841 te Schönborn, † 6 Aug. 1886 te Berlijn. Zoowel zijn taalwetenschappelijk werk als zijn posthuum uitgegeven Poetik (1888) huldigen een natuurwetenschappelijk streng analytisch positivisme, dat door de psychologische en de geesteshistorische scholen werd afgebroken. Voorn. werken: Jakob Grimm (1865); Zur Gesch. der Deutschen Sprache (1868); Deutsche Studiën (1870 vlg.); Gesch. des Elsasses (1871); Geistliche Poeten der deutschen Kaiserzeit (1874); Die Anfange des deutschen Prosaromans (1877); Gesch. d. deutschen Literatur (1883); Goetheaufsatze (1886); Poetik (1888); Kleine Schriften (1893;; K.

Müllenhoff (1896). — Lit.: J. Schmidt, Gedachtnisrede (1887), V.

Basch, S. et la philologie allemande (1889); J. Körner, W.

S. (1916).Baur.

< >