1° Adriaan van, Ned. priester en polemist. * Ca. 1640, f 16 Dec. 1719 te Calcar. In 1665 priester gewijd. 1665-1704 pastoor te Kethel, 1703 aartspriester van Delfland, 10 Mei 1704 uit Holland verbannen wegens verstandhouding met Th. de . ➝ Kock, werd later rector van een nonnenklooster te Calcar.
W. was een overtuigd, maar tactloos en al te heftig bestrijder van het Jansenisme en van P. ➝ Codde en diens medestanders, werd eenige malen door Rome gecensureerd, gebruikte in zijn strijd af en toe onwaardige middelen, maar was een man van groote gaven en oprechte bedoelingen, die groote verdiensten voor de Ned. Kath.
Kerk heeft. Zijn oeuvre (meest polemiek) is zeer omvangrijk; dat hij de voornaamste auteur van het Breve memoriale (➝ Codde, P.) zou zijn, is onwaarschijnlijk.Lit.: Fruytier, in: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (iX); Hazewinkel, in Rott. Jbkje (1931.).
2° Jhr. Bernard van der, Ned. wijsgeer. * 1837. Hoogleeraar te Groningen en Utrecht (tot 1907). ♱ 1925. Uitgegaan van het empirisme van ➝ Opzoomer, heeft v. d. W. zich later in Kantiaansche richting ontwikkeld; ook onderging hij den invloed van ➝ Spencer.
Voorn, werken: Oorsprong en grenzen der kennis; Over het ontstaan en de beteekenis van wetenschap en wijsbegeerte; De wijsbegeerte der ervaring verdedigd; Het raadsel der ervaring; Zielkunde; Gedachten en gestalten. Lit.: F. Sassen, Wijsb. der Negentiende Eeuw (1934).
3° Jhr. Carel van der, ontwerper van het verdedigingsstelsel van Java. * 1 Febr. 1797 te Zutphen, ♱ 30 Juni 1852 te Arnhem. W. vertrok in 1815 naar Ned.-Indië, waar hij aan vsch. krijgsverrichtingen deelnam (Palembang, Celebes, Borneo, Java). 1828-1830 naar Europa, na zijn terugkeer belast met het ontwerpen van plannen ter verdediging van Java, en na goedkeuring door het opperbestuur, met de uitvoering. Als tijdelijk legercommandant werd W. bevelhebber van de tweede Bali-expeditie (1848), welke mislukte, door gebrek aan steun van Java. In 1849 nam W. ontslag en keerde naar het moederland terug.
4° Jhr. Carel Herman Aart van der, gouverneur-generaal van Ned.-Indië. * 29 Maart 1840 te Amboina, ♱ 8 Juli 1914 te Baarn. In 1863 naar In die vertrokken, doorliep W. daar de onderscheiden
rangen bij het Binnenlandsch Bestuur; in 1888 lid, in 1889 vice-voorzitter van den Raad van Ned.-Indië. In 1891 nam W. ontslag uit ’s Lands dienst en keerde naar Europa terug, doch reeds in 1893 volgde zijn benoeming tot gouv.-gen. Onder W.’s bestuur werd Lombok onder rechtstreeksch bestuur gebracht (1894), en opgetreden tegen Atjeh, de onafhankelijke Bataklanden, op Borneo en Nieuw-Guinea. Maar vooral de maatregelen ter bevordering van den welvaartstoestand zijn van belang: aanleg van spoorwegen en irrigatiewerken, opiumregie, postspaarbank. Na terugkeer in Nederland (1899) wijdde W. zich aan de publieke zaak als lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en in het bestuur van vsch. vereenigingen.