Van een spoorwegrijtuig bestaat het w. uit een binnenwiel (E), meestal uitgevoerd als uit één stuk gesmeed (C) schijfwiel, waaromheen de profieldragende band wordt gekrompen. De band wordt door een ingeslagen sluit- of „spreng”ring (F) opgesloten.
De sprengring voorkomt tevens het wegvliegen van stukken bij bandbreuk. Het geheele w. wordt onwrikbaar op de wielas geperst zonder spie. Het wielbandprofiel voorgeschreven als normaalprofiel is voor hoofd-(breed) en locaalspoor, voor tram- en voor smal-spoor verschillend. Bij het diesel-electrisch en electrisch N.S.-materiaal 1935 vlg., waarbij de remblokken niet meer op den wielband, doch remsloffen tegen een in het binnenwiel liggende remtrommel aanleggen, is de slijtage van den wielband veel geringer. Binnenwiel en band zijn bij dit wieltype als één geheel uitgevoerd. Wieldiameter over loopcirkel 900 mm. → Remsysteem. Beijnes.