1° Gustav, Deensch roman-en tooneelschrijver van overspannen humoristische, maar eigenlijk diep-pessimistische, menschen en wereld hatende strekking. * 6 Maart 1858 te Nakskov, ✝ 24 Oct. 1914 te Roskilde (door zelfmoord).
Voorn. werken. Romans: Livsens Ondskab (1899); Slaegten (1898); Faedrene aede Druer (1908). Tooneel: Fire Satyrspiel (1897); Det svage Kön (1900); Dansemus (1905); Skoermydsler. Baur.
2° Hermann, graaf von, aartsbisschop en keurvorst van Keulen sinds 1515. * 14 Jan. 1477 te Wied, ✝ 15 Aug. 1551 aldaar. Een zwakke persoonlijkheid van wereldsche gezindheid, die in het begin zijn goeden wil toonde o.a. door het houden van een provinciale synode in 1536, maar zich sinds 1540 tot het Lutheranisme en het huwelijk aangetrokken voelde. Hij wilde na Protestantizeering het bisdom als wereldlijk gebied behouden en kreeg den steun der landstanden. Het verzet van de geestelijkheid (domkapittel en Utrechtsch kapittel incluis, vooral Gropper, Canisius, Billick), van de universiteit en de stadsregeering, gesteund door den keizer, voorkwam deze ramp. In 1546 afgezet, trok hij zich 1547 terug.
Lit.: Varrentrapp, H. v. W. u. sein Reformationsversuch in Köln (1878); G. Brom, in: Arch. Aartsb. Utr. (XXIII). Wachters.
3° Wilhelm von, → Willem (van Albanië).