Belgische provincie aan de kust van de Noordzee.
I. Aardr. en economie.
A) Algemeen.
Opp. 3234 km2, in grootte de 5e prov. van België; ca. 1 000 000 inw., Vlamingen; 3% spreken het Fransch, rond Moeskroen en Waasten. Voor godsdienst, zie beneden, sub G.
B) Opbouw.
De geologie van de prov. komt in hoofdzaak overeen met die van de prov. Oost-Vlaanderen. De Tertiaire Ieper-kleilagen strekken zich uit over het Z.; het Panisel wordt aangetroffen ten N. van Brugge en vormt een voornaam deel van de heuvelen in het Z. Het Noorden van de prov. is bedekt door de Flanderiaansche zandgronden uit het Quartaire tijdvak (Diluvium); op deze lagen rust in de zeevlakte de polderklei, welke een gemiddelde dikte heeft van 1 tot 2 m en een breedte van 10 tot 15 km; de heuvelachtige duinen scheiden deze polderklei van de Noordzee.
De prov. W. V. is een groote laagvlakte, afhellend naar de zee (0,05 m beneden den zeespiegel te Moere). De gemiddelde hoogte bedraagt in het Noorden 20 m, in het Zuiden 20-50 m, met als hoogste punt den Kemmelberg (ong. 150 m).
De rivieren behooren tot het IJzer- en Scheldebekken. De IJzer, 70 km lang, heeft een gering verval (0,1 m per km); zijn zijrivier de Ieperlee werd gekanaliseerd vanaf Ieperen. De Schelde vormt in het Z. O. de grens tusschen O. en W. Vl.; haar zijrivier de Leie ontvangt bij Wakken de Mandel.
C) Landschappen.
1° De polders, een effen vlakte langs de zeekust, bestaan uit zware en vruchtbare gronden, door talrijke kanalen doorsneden. Deze poldergronden zijn samengesteld uit Alluviale gronden, zand, klei, turf, kalkhoudende en organische stoffen; de aanslibbing, vooral van organische stoffen, gaat voort langs den IJzer. De polders worden van de zee gescheiden door de duinen, een heuvelrij, 60 tot 3000 m breed, en 20-30 m hoog (Hooge Blikker, 32 m bij Nieuwpoort, het hoogste punt); alleen de lagere gedeelten tusschen de duinen, „pannen” geheeten, zijn vruchtbaar.
2° Eigenlijk Vlaanderen omvat ten N. van de lijn Diksmuide-Kortrijk de zandstreek, en ten Z. van die lijn de kleistreek. Wat uitzicht, samenstelling van den bodem en bebouwing betreft, vertoonen deze streken dezelfde kenmerken als de zand- en kleistreek van de prov. Oost-Vlaanderen.
3° Bijzondere streken: tusschen de Noordzee en den IJzer ligt Veurne Ambacht, de rijkste landbouwstreek van de polders; een groote vlakte, hoofdzakelijk weiland, waar op den aangeslibden grond een kort, stevig gras groeit, dat een krachtig voedsel oplevert voor de paarden- en runderteelt. Het Houtland rond Torhout is deels boschland, deels een tamelijk vruchtbare landbouwgrond.
D) Middelen van bestaan.
1° Landbouw en veeteelt. W. Vl. is in hoofdzaak een landbouwstreek met gemengde bedrijven, d.i. de landbouw wordt aangevuld door de veeteelt. De bebouwde oppervlakte beslaat 271 463 ha of 83,9% van het grondgebied, het boschland 7621 ha of 2,4%. Meer dan de helft van de polders is weiland; polderboeren zijn veeboeren; het overige gedeelte is vruchtbare landbouwgrond met tarwe, suikerbieten, enz.; de groote, verspreide hoeven varieeren tusschen 10 en 60 ha en zijn vaak overblijfselen van oude, beroemde abdijen zooals Ter ➝ Duinen, of zijn het resultaat van den opbloei in de 18e eeuw. De zandgronden leveren de gewone gewassen: rogge, haver, aardappelen en rapen; waar de zandgrond meer kleihoudend is: cichorei teelt (Roeselare), de belangrijkste van de wereld. Producten van de kleistreek: tarwe, bieten, tabak (Wervik), vlas aan de Leie. De hopteelt rond Poperinge is afgenomen, wegens invoer van goedkoope buitenlandsche hop; de bebouwde oppervlakte, 1160 ha in 1927, nam af in 1937 tot 560 ha. Tuinbouw en groententeelt ontwikkelen zich aan de kust. Brugge kweekt sierplanten. De veeteelt vult den landbouw aan en is van groote beteekenis: groote, sterke paarden; varkens; hoenderteelt vooral rond Kortrijk; runderen, waaronder 126 000 melkkoeien. Veeteelt is hoofdzaak in de IJzervlakte: het rood-bont vee van Veurne Ambacht; deze streek is vermaard om haar boter.
Aan de kust, te Nieuwpoort en te Blankenberge, worden oesters uit Engeland voortgeteeld.
2° Nijverheid. Het aantal bedrijven in 1937 bedroeg 30 824, waarvan 29 231 in werking met 130 500 arbeiders. De textielnijverheid, vooral vlasbewerking, is geconcentreerd in de steden en in de volkrijke dorpen van het Leiedal; ze groepeert ruim 40 800 werklieden. Vlas wordt bewerkt te Kortrijk en omstreken, ook te Roeselare, Izegem en Zwevegem; katoen te Moeskroen en Deerlijk; jute te Roeselare, en Waregem. Een groot contingent werklieden van het Zuiden arbeidt in de textielfabrieken van Noord-Frankrijk. Landbouwnijverheid: mouterijen te Brugge, cichoreifabrieken te Roeselare en Izegem; suikerindustrie te Veurne en eenige kleine conservenfabrieken in het midden van de provincie. Andere nijverheid: glasindustrie te Zeebrugge; steenbakkerijen aan den IJzer en pannenfabrieken bij Kortrijk; metaalbewerking te Brugge; meubelfabrieken te Kortrijk; houtbewerking in de havens van Oostende en Nieuwpoort. De belangrijke schoen- en borstelnijverheid te Izegem maakt sinds 1931 een crisis door; het aantal werklieden (alsdan 6000) is tot 3 700 gedaald. De kantnijverheid verviel sedert den Wereldoorlog; kant wordt nog gemaakt te Brugge en Ieperen.
3° Zeevisscherij. De visschersvloot telt ongeveer 2200 koppen. Visschershavens: Nieuwpoort, Blankenberge, en de grootere Zeebrugge en Oostende (belangrijke vischmijn). Aan de kust wordt vooral garnaal en sprot gevangen; in de Noordzee haring, rog, tarbot, tong enz.; aan de kusten van Schotland en IJsland kabeljauw, schelvisch e.a. De jaarlijksche opbrengst bedraagt ruim een milliard kg.
4° Toerisme. Het hotelbedrijf is zeer belangrijk in de badplaatsen aan de kust (Oostende, Blankenberge, Knokke en Het Zoute). Een drukbezocht centrum voor toerisme is Brugge met zijn oude gebouwen en kunstschatten. De heropgebouwde steden Ieperen en Diksmuide trekken veel bezoekers als centra van herinneringen, gedenkteekenen en krijgskerkhoven uit den Wereldoorlog. ➝ IJzer (sub Slag aan den IJzer).
5° Handel en verkeer. In het binnenland beschikt de prov. over een uitgebreid spoorwegnet, dat de voornaamste centra verbindt; rijks- en provinciewegen,
1200 km; goede waterwegen, de Leie en de Schelde in het industrieele Zuid-Oosten zijn verbonden door het kanaal van Bossuit. De kanalen van de polders dienen voor het vervoer en voor de afwatering. Toestand van het havenverkeer: voor Oostende bedroeg de netto-