De, aanzienlijke Joodsche familie, welke omstreeks 1392 om haar geloof uit Spanje verdreven werd. Vele leden vestigden zich in Duitschland en daarna in Metz (Lotharingen).
Tot hen behooren, behalve een aantal rabbijnen, die vermaardheid verkregen door hun geschriften, ook de vlg. convertieten:1° Charles Marie de W. (de Veille), broer van 3°. * 1630 te Metz, † 1700 te Londen. Hij ging over tot de Kath. Kerk en werd 1654 in de kathedraal te Metz gedoopt door zijn vriend, bisschop Bossuet. Hij trad in de Orde der Augustijnen, werd priester en promoveerde in 1672 tot doctor in de theologie. Als professor aan de univ. te Angers schreef hij vele Bijbelcommentaren, waarvan de belangrijkste die op de Evangeliën van Matthaeus en Marcus. In Aug. 1677 ging hij over tot het Protestantisme en vluchtte naar Engeland, waar hij predikant werd bij de Baptistische kerk.
2° Fredericus Ragstadt de W. (de Veille), * 1648 te Metz, † 22 Oct. 1729 te Den Haag. Was rabbijn te Kleef; ging in Oct. 1669 tot het Protestantisme over. Hij studeerde aan de univ. te Groningen en te Leiden en werd predikant der Geref. Kerk te Ossenisse (Zeeland, 1677) en te Spijk (bij Gorinchem, 1680). Op 20 Nov. 1708 ging hij met emeritaat. Van zijn hand verschenen 13 boeken, welke alle van evangeiiseerende strekking waren en tot doel hadden de Joden te overtuigen, dat de Messias in Jesus-Christus gekomen was. Hij kan beschouwd worden als de eerste zendeling onder de Joden in Holland.
3° Ludovicus Compiègne de W. (de Veille), broer van 1°. * 1637 te Metz, † te Londen. Onder invloed van Bossuet ging ook hij in 1655 over tot de Kath. Kerk en werd 2 Juni in de kathedraal te Compiègne gedoopt (peters waren koning Lodewijk XIV van Frankrijk en diens moeder Anna van Oostenrijk). Hij werd bibliothecaris en translateur van den koning en prof. in de Oostersche talen aan de Sorbonne te Parijs. Als Hebraïcus was hij zeer bekend. Hij ging echter over tot het Protestantisme, werd prof. in het Hebr. te Heidelberg en vestigde zich 1678 in Londen, waar hij Anglicaan werd. Daar gaf hij verdere vertalingen van Maimonides’ werken en van den Hebr. Catech. van Abr. Jaghel. Met aartsbisschop Tillotson van Canterbury sloot hij hechte vriendschap, blijkens diens in het Britsche Museum bewaarde correspondentie. Na 1679 werd hij bibliothecaris van den Engelschen koning.
Lit.: Jöcher, Gelehrtenlexikon (1751); Jewish Encyclopedia: Fürst, Bibliotheca Judaica.