(techn.). Ter berekening van buig- en wringspanningen in een constructiedeel moet men het weerstandsmoment tegen buigen en wringen in één of meer doorsneden kennen.
Dit weerstandsmoment is bepaald door W = I/e; bij buigspanningen stelt I het lineaire traagheidsmoment en e den afstand van de uiterste vezel tot de neutrale lijn voor, bij wringspanningen is I het polaire traagheidsmoment en e de afstand van de uiterste vezel tot het zwaartepunt van de doorsnede. De grootste optredende spanning vindt men door het ➝ buigend- of wringend-moment door het betreffende weerstandsmoment te deelen. v. Lammeren.