Het schijnt een Indo-Germaansch gebruik te zijn geweest, dat de vrouw met haar echtgenoot den dood inging. Zie → Menschenoffers.
Als een overblijfsel van dit gebruik kan beschouwd worden hetgeen de oudste Indische literatuur ons bericht. In de Atharwaweda (XVIII,3,1) wordt de zelfmoord van de weduwe bij den dood van haar echtgenoot haar „oude plicht” genoemd, maar alhoewel zij den brandstapel besteeg en zich naast het lijk neerlegde wordt van haar gezegd, dat zij nageslacht en bezit zal verwerven.
Evenwel hier zoowel als in den Rig-Weda (X, 18, 8) wordt de weduwe door een bezweringsformule tot het rijk der levenden teruggeroepen. „Sta op, Vrouw, tot de wereld der levenden; gij ligt bij dezen, die gestorven is. Kom tot hem, die uwe hand grijpt, uw tweeden echtgenoot; gij zijt nu in de verhouding van vrouw tot man” verklaart de Atharwaweda (XVIII, 3, 2).
Werd aldus in Zuid-Indië de w. vervangen door een tweede huwelijk, in Noord-Indië bleef zij voortbestaan, zooals we weten uit berichten van Alexander’s tijdgenooten en van Marco Polo. In de Wetboeken echter wordt er eerst rekening mee gehouden (6e eeuw n.
Chr.), nadat zij door een tekstvervalsching in den Rig-Weda (X, 18, 7) door dit heilige boek der Indiërs zelf was gesanctionneerd. Zoo werd zij zoo goed als verplichtend voor adellijke vrouwen, maar werd ook door andere kringen nagevolgd.
De trouwe echtgenoote (Sati = trouw, deugdzaam; vandaar ook trouwe echtgenoote; vandaar het Engelsche suttee voor de verbranding zelf) verwierf aldus voor zich zelf en ook voor haar familie het hoogste bereikbare geluk. De w. werd in 1829 door de Engelsche regeering verboden.
In 1862 was zij ook verboden door alle Indische vorsten behalve in Nepal.Lit.: E. Thompson, Suttee, a historical and philosophical enquiry into the Hindu Rite of Widow Burning (1928); Frazer, Sati (Enc. of Rel. and Eth., XI, 206).
Bellon.
In Ned.-Indië schijnt w. reeds voor den Hindoetijd inheemsch te zijn geweest en nog in de 19e eeuw te zijn voorgekomen in Timor, op Savoe en bij de → Toradja’s. Gedurende het Hindoe-tijdperk was zij op Java algemeen, en op Bali, waar de bevolking nog steeds grootendeels den Hindoe-godsdienst belijdt, evenals op Lombok, kwam zij voor, tot de Ned.-Indische regeering er een eind aan maakte. Alleen aan vorstelijke personen en hun nabestaanden was het veroorloofd, zich door hun weduwe(n) in den dood te laten volgen.
Olthof.