(in België). Het Algemeen Secretariaat der Christelijke Sociale Vrouwenwerken van België, zetel te Brussel, werd in 1912 gesticht, op verzoek van wijlen Z.E. kard. Mercier, door mej. Maria Baers (zie → Baers 3°), thans algemeene secretaresse der Christel.
Soc. Vrouwenwerken voor de Vlaamsche provincies, voor de Fransche afdeeling bijgestaan door mej. Berthe de Lalieux de la Rocq.Doel De Chr. Soc. Vrouwenorganisatie wil hulp bieden aan het arbeidersgezin en bijdragen tot het behoud van de Christelijke maatschappelijke orde door het organiseeren en het opleiden van de vrouwen en de meisjes uit den arbeidenden stand. In het kader van de Christelijke sociale arbeidersorganisatie van België draagt zij de verantwoordelijkheid der specifiek vrouwelijke belangen en heeft derhalve ook een eigen specifieken werkkring.
Met de volgende middelen wordt het doel nagestreefd:
a) Studie van de levensvoorwaarden van de arbeidersfamilie en van de jonge arbeidster;
b) methodische voorbereiding der leidsters;
c) massa-organisatie [zie →Vrouwengilden en Kajotters (V.K.A.J.)];
d) inrichting van diensten van onderling dienstbetoon;
e) gedachtenbeweging en massabetooging;
f) inwerking op de openbare meening, de openbare machten en de wetgeving;
g) samenwerking met het →Algemeen Christen Werkersverbond (A.G.W.), het →Algemeen Christelijk Vakverbond (A.C.V.), de →Landsbondmutualiteiten en andere economische werken van de arbeidersorganisatie;
h) samenwerking met groote gespecialiseerde organisaties: Bond tegen de Krotten, Bond ter bestrijding der onzedelijkheid, enz.
Het Algemeen Secretariaat is de instelling, die het initiatief nam tot deze organisaties en thans nog hun regelmatige en vruchtbare samenwerking behartigt. Men vindt daar thans de volgende organisaties en instellingen gecentraliseerd:
a) Nationaal Verbond der Kristelijke Arbeiders Vrouwengilden (K.A.V.), zie →Vrouwengilden.
b) Nationaal Verbond der Vrouwelijke Katholieke Arbeidende Jeugd (V.K.A.J.), zie →Kajotters.
c) Kath. Sociale School voor Vrouwen en Ecole Catholique de Service Social, gesticht te Brussel in 1920.
Deze scholen geven theoretische en practische sociale opleiding, vereischt voor het bekomen van het officieel diploma van maatschappelijk dienstbetoon. De afgestudeerde „maatschappelijke assistenten” werken als: oppertoezichtsters in de fabrieken, als secretaressen in allerlei commissies en liefdadige werken, als propagandisten, jeugdleidsters, opvoedsters in de schoolkolonies, afgevaardigden bij den Kinderrechter, als sociale assistenten in krankzinnigengestichten, gevangenissen, in koloniaal maatsch. dienstbetoon (Kongo), enz.
De sociale scholen bevorderen de verspreiding van de sociale gedachten in het onderwijs door middel van paedagogisch-sociale weken; zij richten tijdelijke leergangen in voor sociale opleiding van kolonialen en missiezusters, ziekenverpleegsters, enz.
d) Dienst der Internationale betrekkingen, welke de drukke internationale werkzaamheid van de maatschappelijke vrouwenwerken leidt, en voornamelijk waarneemt het secretariaat van de Kath. Internat. Unie voor Maatsch. Dienstbetoon (zie →Internationale vrouwenorganisatie, sub ✝ a).
Het Algemeen Secretariaat decentraliseert zijn werking door middel van:
Gewestelijke Secretariaten der Christelijke Sociale Vrouwenwerken (32 in 1938); de gewestelijke verbonden van K.A.V. en V.K.A.J. hebben er hun zetel.
De snelle groei van de organisatie blijkt uit het toenemen der ledentallen; gezamenlijke cijfers voor K.A.V. en V.K.A.J.:
Jaar Ledental Jaar Ledental
1920 20.000 1928 114.435
1922 42.000 1930 162.524
1924 53.000 1932 192.468
1926 78.336 1937 287.899
De twee groepeeringen beschikken over 4 geïllustreerde maandbladen en 4 bestuursbladen. De maandelijksche oplage dezer bladen stijgt ook voortdurend zooals blijkt uit de volgende cijfers:
Jaar Maand. opl. Jaar Maand. opl.
1920 20.000 1928 125.400
1922 42.000 1930 185.600
1924 58.000 1932 251.590
1926 84.720 1937 333.650
Meer echter door hun studie en opleidingswerk dan door hun ledental hebben de Christelijke Soc. Vrouwenwerken, in volle onderdanigheid aan de geestelijke overheid, bijgedragen tot welzijn der Volksgemeenschap.
Het algemeen programma werd in zijn hoofdpunten op het Jubelcongres van 1937 als volgt samengevat: De Christelijke familie als middelpunt van alle vrouwelijk betrachten; de huwelijksband geen slavernij, maar een eerbare vereeniging van menschen; het moederschap geen gevreesde noodzakelijkheid, maar een betrachte levensontplooiing; het huishoudelijk beleid geen minderwaardigheid, maar een vrouwelijke superioriteit; de alleenstaande vrouw niet aan zich zelf overgelaten, maar een vrij, eerbaar mensch in staat om door eigen werk in haar levensonderhoud te voorzien. M. Baers.