(moraaltheol.) Deze is geen oorzaak van strikte rechtsverplichtingen tusschen de verloofden, zooals de officieele → trouwbeloften, maar toch houdt zij een voorloopige belofte in. De verloofden blijven vrij de v. te verbreken, maar het is toch ongeschreven wet, dat iemand een v. niet mag aanhouden, als hij zijn plan om met den ander te trouwen heeft opgegeven. Dit wordt terecht beschouwd als bedrog en als oneerlijk. De v. heeft ten doel, dat de partijen elkander leeren kennen, voordat zij zich door het huwelijk voor altijd aan elkander verbinden.
Alleen zij, die de v. aldus beschouwen, hebben waarborgen een gelukkig huwelijk te zullen sluiten. De omgang der verloofden is dus niet alleen geoorloofd, maar ook goed. Wat betreft de daden, die dienen tot of gericht zijn op de geslachtelijke bevrediging is aan verloofden niets geoorloofd, wat ook aan andere niet-gehuwden verboden is. Op dit gebied geeft de v. geen bijzondere rechten.
Wel veroorzaakt de persoonlijke hartelijke verhouding, die er tusschen verloofden bestaat, speciale gevaren. Daarom mogen zij de normale maatregelen er tegen niet verwaarloozen. Daartoe behooren: de v. niet beginnen, als er geen redelijke vooruitzichten zijn om binnen niet al te langen tijd te huwen; niet te veel samenkomen en vooral niet in de eenzaamheid.
Eerbied, hoogachting en onbaatzuchtige liefde voor elkander, zoowel naar de ziel als naar het lichaam, moeten al hun daden beheerschen.
Ook de ouders hebben op dit punt hun verantwoordelijkheid, welke niet ophoudt, als zij een goed woord of een vermaning hebben doen hooren; maar die zoo noodig ook verplicht het ouderlijk gezag te doen gelden. Alleen een v., doorgebracht in ernst en in reinheid, die geenszins vreugde en blijheid uitsluiten, biedt den grondslag voor een gelukkig huwelijk. Het aangaan van een gemengde verkeering is als naaste gelegenheid en voorbereiding tot een gemengd huwelijk uiteraard ongeoorloofd. Bender.Lit.: dr. Huddleston-Slater, „Ja, ik wil” (1937); Callewaert O.P., Het Verkeeren (1936); Hardy Schilgen S.J., „Zij” en Gij (1926); id., Gij en „Hij” (1932).
Voor de liturgie, zie → Huwelijk (sub I B).
Voor de verloving bij de primitieve volken, zie → Huwelijk (sub III).
Verloving van Maria Voor de overlevering zie → Maria-apocriefen (2°). Voor het feest, zie → Maria-feesten (sub C).
In de Christelijke kunst wordt de v. van Maria voorgesteld door een scène in de openlucht (Italië) of in den tempel (Duitschland), waarbij de hoogepriester de hand van Maria legt in die van St. Joseph of waarbij St. Joseph den ring aan Maria’s vinger steekt. Reeds in de Oud-Christel. kunst (Gallische sarcophaag); Evangeliarium van Hendrik II (München); vooral sedert de 15e eeuw; gebeeldhouwd altaar te Kalkar; in Italië behandelde fra Angelico het onderwerp en vooral is Raffael’s „Spozalizio” (Milaan) beroemd. In de Nederlanden: G. Zegers (Brugge).
Lit.: K. Künstle, Ikonographie der christl. Kunst (1928, 328); A. Michel, Hist. de Part (register, 1929, i.v. Mariage de Marie, blz. 226); J. A.
F. Kronenburg, Maria’s feestkring in Nederland (1919, 105-107). p. Gerlachus.
Voor mystieke verloving, zie → Mystiek; Contemplatie.