Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Verdraagzaamheid

betekenis & definitie

of tolerantie, duiding van een kwaad, dat men het recht en de macht heeft om te bestrijden; wordt echter vooral verstaan op godsdienstig gebied en duidt dan op een gedragsregel, waardoor aan ieder de vrijheid gelaten wordt om zijn godsdienstige of wijsgeerige overtuiging na te leven, uit te drukken en te verspreiden.

Men onderscheidt de private v., van individuen tegenover andere individuen of godsdienstige gemeenschappen, en de openbare v., van een gemeenschap tegenover personen of andere gemeenschappen; deze laatste wordt op haar beurt onderverdeeld in kerkelijke en burgerlijke verdraagzaamheid

1° De private v. De enkeling moet in algemeenen regel verdraagzaam zijn tegenover den evenmensch; ook in den gewettigden strijd tegen andersdenkenden moet hij de personen ontzien en de voorschriften van de naastenliefde in acht nemen. Dat beteekent echter niet, dat men zichzelf en anderen, over wie men te waken heeft (kinderen, leerlingen, onderhoorigen), niet mag verdedigen tegen de dwaling en trachten mag hen er tegen te vrijwaren.
2° De kerkelijke v. kan als voorwerp hebben ófwel de verkeerde leerstellingen ófwel de personen, die deze aankleven. In geen geval kan en mag de Kerk de dwaalleer in zich zelf dulden of goedkeuren. Daarom kan er geen sprake zijn de dogmatische, leerstellige of doctrineele v. te eischen, die alle godsdienstvormen voor even waar, even goed en gelijkberechtigd houdt. De waarheid is één; er is maar één ware godsdienst, de Christelijke, door Christus ingesteld en voor alle menschen verplichtend gemaakt. De Kerk weet zich met zekerheid in het bezit van de goddelijke waarheid en de zorg voor het bewaren van de godsdienstige waarheid is haar door Christus toevertrouwd. Daarom moet zij noodzakelijk alle dwaling afwijzen en kan zij haar goedkeuring niet hechten aan een leer, van wier valschheid zij zich met onfeilbare zekerheid bewust is. Wel zal zij soms valsche leerstelsels dulden, zonder de dwaling in zich zelf goed te keuren.

Met de principieele afwijzing van alle dwaling is nochtans v. tegenover de dwalenden vereenigbaar; de geloofsakte moet een vrije toestemming zijn en niemand mag ooit tegen zijn wil gedwongen worden tot het aanvaarden van het geloof (can. 1351 van het Kerkel. Wetboek).

3° De burgerlijke v. laat aan alle inwoners van een Staat de vrijheid om hun godsdienst te beoefenen en erkent in de practijk alle geloofsbelijdenissen als gelijkberechtigd. Deze burgerlijke v. heeft zich betrekkelijk laat ontwikkeld in den loop der geschiedenis. Sedert het Christendom staatsgodsdienst geworden was, gold iedere storing van de geloofseenheid als een aanslag op de grondvesten van den Staat en werd daarom zwaar gestraft, dikwijls zelfs met den dood. Waar de Hervormden de staatsmacht in handen hadden, gedroegen zij zich niet anders en duldden zij evenmin iederen anderen godsdienstvorm dan den hunnen. Het principe van de burgerlijke v. werd algemeen erkend sinds de Aufklärung (18e eeuw) en de Fransche Omwenteling en door schier alle staten toegepast. Het standpunt van de Kerk aangaande de burgerlijke v. wordt aldus uitgedrukt in de encycliek „Immortale Dei” van Leo XIII (1 Nov. 1885): „Indien de Kerk meent, dat de andere godsdiensten niet op één lijn mogen gesteld worden met den waren godsdienst, dan veroordeelt zij daarom niet de staatsbestuurders, die tot bereiking van een of ander belangrijk goed of ter voorkoming van een kwaad practisch toelaten, dat die verschillende godsdiensten in den Staat bestaan”. Zie ook het art. ➝ Inquisitie.

Lit.: E. Vacandard, De la tolérance religieuse (1902);

Vermeersch, La tolérance (1912); Dict. Apol. Foi Cath. (IV, 1714).

A. Janssen.

< >