(krijgsk.). Voor 1870 bestond deze uit de veldwerken bij belegeringen: defensieve buitenwerken als palissaden, barbacanes (M. E.), hoorn- en kroonwerken; aanvalswerken als aggers, helepolen, later loopgraven en voorts verschansingen van legerplaatsen (wagenburchten, palissaden, schansen). De invoering van het achterlaad-geweer bracht de noodzaak, ook in den bewegingsoorlog loopgraven te maken (Plewna in den Russ.-Turkschen oorlog).
Het getrokken geschut en de brisantgranaten dwongen tot het maken van schuilplaatsen te velde. Puntdraadhindernissen verhoogden de uitwerking van geweer- en mitrailleurvuur. Het massa-artillerie-vuur (1916-’18) dwong tot verspreiding in breedte en diepte en tot ruimere toepassing van granaatvrije schuilplaatsen. De luchtverkenning eischte maskeeringen.
Stelselmatige vernielingen werden toegepast om een vijandelijken opmarsch te vertragen. H. Lohmeijer.