De beroemde commentator van de Confucianistische klassieken. * 1130 te Joe-K’i (prov. Foekien), † 1200. Hij reviseerde ook Se-ma Ts’ien’s geschiedeniswerk Sje-ki. Zijn commentaren op Confucius zijn eeuwen lang de standaard van orthodoxie gebleven.
Tegelijkertijd echter werd hij de exponent van een leer, die op gewichtige punten met die van Confucius verschilde. Was bij Confucius het begrip ➝ Ti’en, Hemel, nog een andere naam voor Sjang Ti, een oppersten persoonlijken God, T. H. stelde hiervoor in de plaats een princiep Li (niet te verwarren met Li = Decorum), dat de oerkracht voorstelt, welke aan alle wezens hun ontstaan schenkt, en een princiep K’i, de aetherische stof, waarop de Li werkt. De eerste toestand van het Heelal, het zgn.
T’ai-ki (Groote, Uiterste Grens), volgde op de Woe-ki, die het „niet” is, of de toestand, waarin de atomen der toekomende wezens nog in den chaos verspreid en onzichtbaar waren. Toen het T’ai-ki voor het eerst bewoog, was het Jangbeginsel voortgebracht (correspondeerend met Licht, Mannelijk, Beweging); toen het rustte, was het Jinbeginsel ontstaan (correspondeerend met Donker, Vrouwelijk, Rust). Alle menschen, wezens, dingen en werelden zijn eindeloos varieerende combinaties van Jang en Jin.
Hoe zuiverder de K’i is, hoe volmaakter een wezen wordt.
Deze Li-K’i begrippen werden door T. H. meer als mystiek kosmisch Wetsprincipe dan als Godheid in de plaats van het oude begrip T’ien, Hemel, gesteld. Borel.