1° Spel. Het buiten zichzelf treden en het uitbeelden van andere figuren en karakters is allen volkeren en allen tijden eigen en heeft een godsdienstigen oorsprong. De meest primitieve uiting vindt men in dansen met maskers en fantastischen tooi, waardoor de dansers bezeten schijnen door een geest of godheid. Uit zulke dansen in groepen en uit samenspraken daarbij ontwikkelde zich dan de eenvoudigste vorm van het tooneel.
Over de verdere ontwikkeling daarvan zie de uitvoerige beschrijving onder ➝ Drama.
De afzonderlijke soorten van tooneelspelen vindt men op de desbetreffende trefwoorden: ➝ Comedie, Esbatement, Klucht, Moraliteit (waaronder de spelen van Sinne), Mysteriespel, Paaschspel, Pantomime, Rederijkers, enz.
Waar het tooneel in sommige landen van meer belang voor ons is of een uitgesproken eigen karakter vertoont, is het onder den naam van dat land behandeld. Zoo voor → China (zie aldaar), Japan (sub IX ), Java (sub VIII), Nederland (sub IV H); Rusland (sub VII; vgl. ook Moskousch tooneel onder → Moskou), Spanje (sub V F ), België (sub X F ).
Over het Indisch tooneel der Hindoes nog het volgende: Van den oudsten vorm van het Indische tooneel, waaruit het klassieke drama ontstaan is, is niets bewaard gebleven. Aan te nemen is, dat het oorspronkelijk godsdienstige beteekenis had en zeer nauw met den 'dans heeft samengehangen, getuige de naam voor tooneelstuk, nataka, die van den Prakritstam nat (Sanskr. nrt), dansen, is afgeleid. In het tot op heden bestaande volkstooneel kunnen we den waarschijnlijk weinig veranderden vorm van dit oude tooneel terugvinden. Het is inderdaad nog in hoofdzaak godsdienstig (de naam jatra beteekent: feest ter eere van een god), hebbende als hoofdonderwerp de oude legenden betreffende de daden van goden en godengelijke helden, wier opvoering in mimischen dans deel van hun cultus uitmaakte. Het klassieke drama is dan de in hofkringen veredelde en verfijnde volkskunst, die hier en daar nog de sporen van haar afkomst vertoont. Zoo begint ieder stuk met een gebed (nandi) tot de godheid, gewoonlijk Sjiwa of Wisjnoe, waarbij haar zegen wordt afgeroepen, overblijfsel van een langere wijdingsceremonie; de technische tooneeltermen zijn ontleend aan het meer volksche Prakrit, niet aan het Sanskrit.
Het klassieke drama wordt als de hoogste literatuuruiting beschouwd; het vereenigt alle elementen der Indische lit. in zich en behoort geheel tot het genre hofpoëzie (→ Kawja). In hoofdzaak lyrisch, heeft het tot doel de acht „emoties” (rasa) der Indische poëtica, vooral echter die, correspondeerend met liefde en heldenmoed, in den toeschouwer op te wekken. Uitbeelden van vechten of dooden is verboden en het stuk moet een blij einde hebben. Het bestaat uit lyrische poëzie, vooral dienend ter beschrijving, afgewisseld door dialogen in proza, waarin de personen al naar hun positie Sanskrit of een of ander Prakritdialect spreken. De oudste fragmenten van dit klassieke drama, gevonden in Midden-Azië, dateeren van ongeveer het begin onzer jaartelling (o.a. van de hand van → Aswaghosa); de groote dramadichters zijn: → Bhasa, → Sjoedraka en vooral → Kalidasa.
Het huidige Ind. tooneel heeft in de groote steden het karakter van het Westersche grootendeels overgenomen en behandelt verwante onderwerpen. Tooneelstukken naar het model van het klassieke drama of bewerkingen ervan, soms in Sanskrit, worden echter nog steeds gespeeld.
Lit.: Sylvain Lévy, Le Théatre indien (1890) ; A. B. Keith, Sanskrit Drama (1924) ; R. Yajnik, Indian Theatre (1933).
Zoetmulder.
2° Naam voor de plaats, waar het tooneelspel wordt uitgeoefend. Zie hiervoor → Decor; Schouwburg; Theater.