Romeinsch comediedichter. * Ca. 250 v. Chr. te Sarsina in Umbrië, overleden 184 v. Chr. te Rome. Van zijn leven weten we slechts weinig.
Hij schijnt begonnen te zijn met meehelpen bij het bouwen van kermistheaters, waar hij zijn roeping dan waarschijnlijk opdeed. Maar door verarming (speculaties !) werd hij eerst nog bakkersknecht, alvorens hij letterkundig optrad. Wat wij hem danken, zijn bewerkte Grieksche tooneelstukken. Maar hij heeft er genoeg originaliteit in gelegd en aan alles voldoende Romeinsche kleur gegeven, om als groot en oorspronkelijk talent te mogen gelden.
Talrijk waren de stukken, die eens op zijn naam stonden. De meeste bleken echter onecht. Een twintigtal, echte, hebben wij nog over. Ze zijn ruw, stereotyp, maar werkelijk geestig, al is dan het peil van dien spirit niet altijd zeer hoog! Hun grootste verdienste ligt in de vlotte levendigheid van den dialoog.
De beste zijn wel: Aulularia (nagevolgd door Hooft in de Warenar), Captivi, Carthaginiensis, Menaechmi, Miles gloriosus. Verder zijn te vermelden : Asinaria (ezelscomedie), Bacchides (naar een stuk van Menander), Casina, Cistellaria (comedie van het kistje), Curculio (korenworm). Verwarringen van personen; klaploopers; meisjes van pleizier; oude trouwe slaven, die ondeugende zoons tegen hun vader beschermen; blufferige militairen; ziedaar de rollen, die we telkens weer ontmoeten. Doch in voldoende variatie om de lectuur te kunnen blijven genieten.
Met korte tusschenpoozen is P., zoowel in antieken als in modernen tijd, terecht op hoogen prijs gesteld. Slijpen.Uitg.: Fr. Leo.
Lit. : Fr. Leo, Plautinische Forschungen; Ed. Fraenkel, Plautinisches in Plautus.