Een uitsluitend pauselijke hoofdbedekking, gevormd door drie smalle gouden kronen, op eenigen afstand van elkaar geplaatst; het geheel loopt uit in een kleinen bal met kruisje, terwijl, evenals bij den bisschoppelijken mijter, twee smalle zijden strooken over den rug afhangen. De t. is ontstaan uit de witte muts, zooals die door den paus in plechtige optochten gedragen werd. Nadat hieruit de mijter was voortgekomen, wilde men er voor den persoon des pausen een kenmerkend onderscheid aan geven, en sloot den onderkant af met een gouden band, die in de 13e eeuw den vorm aannam van een kroon. Geleidelijk voegde men er in de volgende eeuw een tweede en derde kroon aan toe, wat tevens oorzaak werd, dat men den oorspronkelijken vorm, nl. een spits-toeloopenden kegel, in den thans gebruikelijken moest wijzigen.
In de liturgie wordt de t. slechts gebruikt bij de eigenlijke pauskroning, en daarna, wanneer de paus na bijzondere plechtigheden de St. Pieter verlaat. De t. heeft dan ook geen strikt liturgische symboliek; in de drie kronen ziet men ofwel een herinnering aan de drievoudige waardigheid des pausen: priester, leeraar en koning, ofwel een verwijzing naar de drieledige Kerk: de strijdende, lijdende en zegepralende Kerk. Koenders.