Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Tent

betekenis & definitie

Over stijlen of palen gespannen doek of huid, bedoeld voor tijdelijke onderbrenging van menschen, dieren, goederen e.d. De vorm varieert sterk: bijenkorfvorm (bij Zuid-Amer. stammen), koepelvorm (bij de Kirgiezen), spits toeloopend (bij vele Indianenstammen), enz. Voor circussen e.d. zijn zeer groote tenten vereischt. Voor kampeeren en bij het leger moeten t. zeer gemakkelijk opvouwbaar zijn.

In het leger worden tenten voornamelijk gebruikt om troepen tijdelijk dichter bij de groote oefenterreinen onder te brengen, dan normaal het geval is. Men onderscheidt: barak-, zestienmans-, achtmans-, officiers-, hoofdofficiers-, generaals- en staltenten (60 man en 60 paarden). Onderofficieren en minderen legeren in t. in het algemeen op los stroo, in de tegenwoordig veel gebruikte baraktenten echter veelal in bedkribben. Behalve de genoemde, voor logies bestemde t., kent men in het leger hospitaaltenten en vliegtuigtenten.

In oorlogstijd wordt voor de onderbrenging van personeel in de nabijheid van den vijand slechts gebruik gemaakt van het van bruin doek vervaardigde draagbaar tentmaterieel, dat door den man wordt medegevoerd en dat ook gebezigd kan worden als regenjas.

Buiten het leger worden door verschillende jeugdorganisaties, vooral door de padvinders, t. gebezigd voor verblijf in het terrein. De padvinderstenten zijn in het algemeen te onderscheiden in éénpersoonstenten, patrouilletenten (voor ca. 6 man), fourage-, keuken- en kapeltenten. Zij zijn van lichtere stof vervaardigd dan in het leger; de éénpersoonstenten vooral kunnen gemakkelijk door de jongens worden medegevoerd. v. Leeuwen.

< >