(ook: odontologie of, nauwkeuriger: odontiatrie) omvat dien tak der geneeskunde, welke zich de herkenning en behandeling van tandziekten ten doel stelt. Reeds in de grijze Oudheid had de t. (met name in Egypte) een hoogen trap van bloei weten te bereiken. Deze kon zich echter allerminst handhaven en vooral de middeleeuwen beteekenden voor de t. een tijdperk van diep verval. Een nieuwen opbloei der t. in de 18e eeuw danken wij vóór alles aan den Franschman Pierre Fauchard, wiens beroemd boek Le chirurgien dentiste (1728) stellig baanbrekend werk verrichtte.
Toch is pas in den allerjongsten tijd (1937) aan het licht gekomen, dat Fauchard in de 17e eeuw in den chirurg J. Guillemeau een geniaal doch nauwelijks bekend voorganger gehad heeft.Oorspr. uiteraard chirurgisch georiënteerd, heeft de t. de laatste decennia ononderbroken zóó voortdurende ontwikkeling doorgemaakt, dat haar oorspr. karakter thans goeddeels op den achtergrond gedrongen is. Naast de chirurgische t. hebben zich in den loop der jaren ook de conserveerende t. (tandbehandeling en -vulling; de verouderde zegswijze „plombeeren” van tanden wordt heden ten dage alleen nog maar door leeken gebezigd), de prothetische t. (tandvervanging) en de orthopaedische t. of orthodontie (behandeling van tand- en kaakanomalieën) tot grooten bloei weten te ontwikkelen.
Naast de Amerik., Duitsche en Oostenr. school vermelden wij met name de Zwitsersche school, welke vooral in de jaren na den Wereldoorlog een hooge vlucht genomen heeft en onze kennis verrijkte met de resultaten van tal van uitnemende onderzoekingen.
Th. E. de Jonge-Cohen.